Verhaal van den toestand der Kerk in Vriesland gedurende het jaar 1838

Vermeldden we al eerder het verslag dat ds. S. van Velzen (1809-1896) gaf over de toestand van de Friese Christelijke Afgescheiden Gemeenten in de jaren 1836 en 1837, ook dat over het jaar 1838 is de moeite waard gelezen te worden.

Ds. S. van Velzen (1809-1896), Drogeham 1835, Leeuwarden (voor de gemeenten in Friesland) 1836, Amsterdam 1839. Docent Theologische School 1854. Emeritus docent 1891.
Ds. S. van Velzen (1809-1896),

De gemeenten sterker.

“Dit jaar was wel nog in vele opzichten een jaar van moeite en duisternis voor de kerken ons lands, maar toch bijzonder in deze provincie hebben wij vele inmengselen van Gods goedertierenheid ondervonden. Enkele gevallen van bijzondere werking des Geestes tot bekeering van zondaars en tot losmaking of vertroosting van gebondenen of bekommerden werden vernomen, echter weinig. En hoewel het te denken is dat de Heere toch in veler harten het werk der bekeering tot zaligheid aangevangen of verder gewrocht heeft, zonder dat zulks luidruchtig of door buitengewone opmerking verwekkende blijke openbaar werd, nogtans is van dit opzicht veel te wenschen. Och! Dat het den Heere behaagde Zijnen levend makenden Geest uit te storten. De gemeenten in deze provincie, zulks gelooven wij te mogen vertrouwen, werd ook in dit jaar méer  gefondeeerd. De zegen welke de Heere met zijne gemeente hield, hoewel menigmaal smartelijk of onaangenaam voor vleesch en bloed en tot zelfverloochening leidende, waren er tevens wegen tot openbaring van hetgeen in ons is tot beproeving des geloofs en tot betooning dat alleen de Heere zegenen kan, dat Hij de algenoegzame, Hij alles en wij niets zijn.

Geringe groei.

Weinig leden hebben zich in dit jaar bij de Kerk gevoegd. Velen die overigens wel als begenadigden of der waarheid toegedanen bekend staan, bleven nog van de gemeente af. Ook had de gemeente in deze provincie nog slechts eenen Herder en Leeraar, ds. S. van Velzen. Het getal der gemeenten is nogtans in dit jaar met twee vermeerderd. De gemeente van Harlingen en Sexbierum, die vroeger slechts als een gemeente bepaaldelijk onder eenen kerkeraad gesteld was, werd als twee gemeenten, waar een te Harlingen en een te Sexbierum elk onder eenen bijzonderen kerkeraad gesteld. Terwijl ook uit de gemeente van Ferwoude, alwaar zich van tijd tot tijd leden uit naburige plaatsen hadden bijgevoegd, nog eene andere is ontstaan, namelijk te Koudum.

In 1844 betrokken de Christelijke Afgeschediene Gemeente van Harlingen de Oostwewrk aan de Zoutsloot (voor de schoorsteenpijpen.
In 1844 betrok de Christelijke Afgescheidene Gemeente van Harlingen de Oosterkerk aan de Zoutsloot (rechts in het midden, voor de schoorsteenpijpen).

Slechts éen leeraar.

Dewijl slechts éen Herder en Leeraar in deze provincie was, hadden de gemeenten ook slechts zeldzaam het genot der prediking. Evenwel zijn alle de gemeenten eenige malen door hem bezocht, terwijl de Leeraar niet alleen gepredikt heeft, maar ook de kinderen der gemeente gedoopt, en verscheidene keren het avondmaal bediend heeft. De ouderlingen hebben het zogenaamde huisbezoek verrigt, terwijl ook de catechisatiën door de ouderlingen, of zoo deze daarin verhinderd werden, door de diaken en ook door particuliere leden gehouden zijn.

Bij afwezigheid van den Leeraar werd in de meeste gemeenten eene predicatie van vroegere leeraars gelezen, doch in sommige gemeenten werd dan (gelijk men dit noemt) geoefend. Verscheidene ouderlingen en diakenen zijn verkozen en bevestigd. Doch ook zijn sommige leden der gemeente in deze provincie wegens openbare overtreding van de wet des Heeren en omdat zij zich hardnekkig van de gemeente afscheurden, door de christelijke ban met gebruik van het formulier van de kerk afgesneden. In twee gemeenten, te Boornbergum en te Blija, waren inzonderheid velen van de kerke weer afgekeerd en scheen aldaar de geheele gemeente weer te niet te zullen gaan. Evenwel hoe klein en gering ook, nogtans is op beide plaatsen de gemeente blijven bestaan en wandelt dezelve thans eensgezind volgens des Heeren bevelen.

Oefenaars.

De grootste oneenigheid in deze provincie is ontstaan over het zoogenaamde oefenen. In sommige gemeenten betoonde men zich daarop uitermate gesteld. In andere gemeenten werd het geheel nagelaten en verworpen, terwijl ook de meeste ouderlingen met den leeraar zich daartégen verklaarden. De laatste zag in dit oefenen zóoveel kwaad en oordeelde het zelve zóo zeer strijdig met Gods Woord, dat hij zich gedrongen gevoelde om opentlijk daartegen te getuigen. Weshalve de leeraar ook deswegens een stuk opstelde en in druk gaf. Doch naardien sommige ouderlingen en gemeenten gehecht bleven en ook daarmede bleven aanhouden, zoo verwekte dit eene oneensgezindheid in deze zaak, welke nog niet is weggenomen.

De Afgescheidenen kerkten vaak in de schuur aan het Achterom.
De Afgescheidenen te Sexbierum kerkten vaak in deze schuur aan het Achterom.

De behoeftigen.

Het woord van Paulus ’Gij ziet uwe roeping, boeders! Dat gij niet vele rijken zijt naar het vleesch’, wordt ook in onze gemeente bevestigd, nogtans moeten wij erkennen dat wij in geen ding gebrek hebben gehad. Van sommige gemeenten konden wel de armen niet voorzien worden uit de eigen opbrengsten der gemeente, maar door de bijdragen uit de armenkassen van andere gemeenten werden hunne behoeften vervuld.

Vervolgingen.

Groot heeft ook de Heere zijne beschermende goedheid getoond aan de gemeente, tegen de uitwendige vijanden. Want hoewel de Gemeente, niettegenstaande aan aangewende pogingen die weder bij de Burgerlijke Overheid zijn gebruikt, ten einde dezelfde de vervolging om der Godsdienst wille zoude opheffen, tot hiertoe nog altoos door het Gouvernement als een ongeoorloofde associatie beschouwd is, nogtans hebben wij op verre na zooveel last niet van de vervolging gehad als vroeger. Wij konden onze godsdienstoefening wel niet zoo openbaar houden als wij wenschten, maar hielden dezelve zoo veel in ons vermogen was voor de overheid verborgen. Evenwel kon toch gedurig bijna op elke plaats de geheele gemeente en al wie zich slechts daar henen begaf, de vergaderingen bijwonen. Enkele keren werd men slechts deswegens tot geldboete veroordeeld. Terwijl ook de leeraar meer dan honderd maal in deze provincie gedurende dit jaar het evangelie heeft verkondigd en daarin slechts tweemaal voor de prediking alhier voor de regter is geroepen.

Deze bescherming ons door den Koning der Kerk verschaft, is nog te meer voor ons eene stof van verootmoediging, naardien onze geloofsbroeders in eene andere provincie nog gedurende dit jaar door militaire inkwartiering gekweld werden, terwijl ook een leeraar, ds. H.J. Budding en enkele leden, omdat zij de geldboeten tot welke zij voor godsdienstoefeningen veroordeeld waren, niet betaalden, in de gevangenis werden gehouden.

Ds. H.J. Budding (1810-1870), vooral actief in Zeeland.
Ds. H.J. Budding (1810-1870), vooral actief in Zeeland.

Welke kerkenordening?

Ook in een ander opzicht zijn de gemeenten alhier zeer bevoorregt geweest boven vele andere provinciën. Vleeschelijke scheuringen toch werden gedurende dit jaar in Holland, Gelderland en Overijssel openbaar. In de laatste provincie zijn geheele gemeenten mét hare kerkeraaden van de kerk afgescheiden. Tot voorwendsel gaven zij dat de kerk, door het aannemen van de kerkeordening, welke in het vorige jaar door de Synode te Utrecht is opgesteld, van de waarheid was afgeweken. Zij wilden, hoewel hun de onmogelijkheid daarvan dikwerf is aangetoond, de kerkerordening van Dordrecht van 1619 geheel behouden. Alle pogingen om deze gemeente te bewaren door onderscheidene leeraar aangewend, waren hiertoe niet voldoende. Zij kozen uit hen zelve personen of er stonden personen uit hun zelven op die, zonder tot leeraar te zijn aangesteld, deze bediening uitoefenden, ouderlingen en diakenen bevestigden, de sacramenten bedienden en ook boekjes in druk uitgaven waarin zij de kerke en haar leeraars op veele manieren lasterden en zochten afbreuk te doen.

De handtekening van ds. Van Velzen
De handtekening van ds. Van Velzen

Tot slot.

Het  blijkt dus uit dit alles dat de toestand der kerk in het algemeen nog in vele opzichten treurig en donker is, doch ook hebben wij ons bijzonder in deze provincie over vele voorregten te verblijden en mogt de Heere sterken hetgene Hij gewrocht heeft. S. van Velzen v.d.m.”

Opmerking van de redactie:

  • Een vergelijking tussen de drie gepubliceerde verslagen geven we later.

Bron:

Archief Particuliere Synode Friesland, Tresoar, Leeuwarden.