De Gereformeerde Kerk te Den Ham 180 jaar

De Christelijke Afgescheidene Gemeente in het Overijsselse Den Ham werd op 17 mei 1836 geïnstitueerd door ds. A.C. van Raalte (1811-1876). De gemeente bestaat in 2016 dus 180 jaar.

(Kaart: Google).
(Kaart: Google).

Inleiding.

Nadat door ds. H. de Cock (1801-1842) te Ulrum zich op 14 oktober 1834 van de hervormde kerk afscheidde kregen de hervormde classicale vergaderingen van de Synodale Commissie opdracht gegevens te verzamelen over de afscheidingsbeweging, zodat daartegen maatregelen genomen konden worden. De ‘vrijzinnige’ hervormde predikant ds. H.L.C.E. Bakker van Den Ham kon begin 1836 rapporteren dat de hervormde gemeente van Den Ham van ‘vreemde aanvoerders sedert geruimen tijd’ geen last meer had. Wel was er in het verleden een aantal conventikels actief geweest, bijeenkomsten van hervormden die het in hun kerk niet meer zagen zitten door de – wat zij vonden – dwaalwegen van hun predikant(en), maar die werden volgens hem niet meer zo druk bezocht als eerder het geval was. Maar die conventikels waren er wél! ‘Een klein groepje Hammenaren wilde tóch het ‘oude Woord’ horen. Men miste de warmte en de troost van het evangelie in de officiële kerk. Deze mensen kwamen bijeen in een gezelschap, een zogeheten conventikel. Daar werden psalmen gezongen en werden preken van 17de- en 18de-eeuwse dominees zoals Jodocus van Lodensteyn gelezen.’

Wel moest ds. Bakker melden dat begin 1836 in het dorp een lijst ter tekening was rondgegaan waarop dertig personen hadden aangegeven zich van de hervormde kerk te willen afscheiden, maar volgens ds. Bakker hadden sommigen al weer spijt van hun adhesiebetuiging. En trouwens, ‘over het algemeen behoren de minst achtenswaardige personen mijner gemeente tot de separatisten’. Daar hoefde je immers geen rekening mee te houden. Bij de kerkenraad had zich in elk geval nog niemand met zulk een wens gemeld, zo verklaarde hij.

Een Afgescheiden Gemeente (1836).

Dat veranderde echter op 17 mei 1836, want toen was de vierentwintigjarige ds. Albertus Christiaan van Raalte in het dorp. Hij was op dat moment predikant van de Christelijke Afgescheidene Gemeente te Genemuiden-Mastenbroek, en een paar dagen eerder, op 15 mei, had hij in Dedemsvaart nog een Christelijke Afgescheiden Gemeente geïnstitueerd. Hij was bovendien van plan met paard en sjees door te reizen naar Heemse, waar hij op de 18de mei een Gemeente institueerde. Maar nú was hij in Den Ham! Negenentwintig personen hadden zich op die dag tijdens de institueringskerkdienst, waarin de inmiddels verkozen kerkenraad in het ambt bevestigd werd, bij de nieuwe Christelijke Afgescheidene Gemeente in Den Ham aangesloten.

Ds. A.C. van Raalte (1811-1876).
Ds. A.C. van Raalte (1811-1876).

Hoewel de Acte van Afscheiding niet meer te vinden is, wordt uit andere documenten duidelijk dat men bezwaren had tegen het in 1816 zonder instemming van de kerkelijke gemeenten ingevoerde nieuwe kerkregering, met terzijdestelling van de aloude Dordtse Kerken Ordening uit 1618-1619, waardoor de kerk in het vervolg van bovenaf geregeerd werd, in plaats van door haar afgevaardigden ter synode. En die nieuwe bestuursvorm, vastgelegd in het ‘Algemeen Reglement’ van 1816, liet toe en bevorderde dat ‘de leer der zaligheid’ langzaam maar zeker van veel hervormde kansels verdween.

Orde en regelmaat.

De eerste kerkenraad bestond vermoedelijk uit de ouderlingen Jan Bartels, landbouwer, 65 jaar oud en Gerrit Volkerink uit het gehucht Noordmeer, 36 jaar oud. De diakenen waren Willem Hekman, een 43-jarige landbouwer en Jan Flierman, eveneens landbouwer, ongeveer 41 jaar oud.

Ds. Van Raalte wist dat orde en regelmaat voor een nieuwe zwakke gemeente van groot belang waren. Er werd een notulenboek voor de kerkenraad aangelegd, ook al werd daarin de eerste paar jaar niet veel opgeschreven. Verder verschafte de predikant de kerkenraad een doop- en lidmatenboek, waarin de eerste leden nauwkeurig opgeschreven werden. Ook de naam van het eerste (op 17 mei) gedoopte kind, Jennigjen Uulderink, staat er in vermeld.

De hervormde kerkenraad.

Natuurlijk werd van de Afscheiding bericht gegeven aan de hervormde kerkenraad. Twee personen waren bij ds. Bakker op bezoek geweest, die hem een ‘Akte van Afscheiding’ hadden overhandigd, getekend door negenentwintig hervormde gemeenteleden. Jan Bartels en Gerrit Volkerink, want dat waren de twee, werden op de kerkenraad ontboden. Ze kwamen, hoewel ze ook hadden kunnen weigeren, want in feite hadden ze met de hervormde kerkenraad niets van doen. Hoe dan ook, hun werd gevraagd wát dan nu eigenlijk de bezwaren tegen de hervormde kerk waren, die volgens hen ‘moesten leiden tot omverwerping en verbreking van de grondslagen der aloude Gereformeerde Kerk, zoals die door de Synode van Dordrecht waren vastgesteld’.

Het antwoord bevredigde de dominee en zijn kerkenraad echter niet. Ze verweten de twee Afgescheiden broeders dat ze zonder enig bewijs de predikant en de kerkenraad belasterden en lieten volgens hen ook duidelijk zien geen enkele kennis te bezitten over de Dordtse Kerkorde en evenmin over het gereformeerde geloof. Het waren gewoon ‘geestelijk hoogmoedige dwepers’. Bartels en Volkerink werden vervolgens onder censuur gesteld en mochten daarom niet aan het Heilig Avondmaal in de hervormde kerk deelnemen. Ze zullen daar niet wakker van gelegen hebben.

Boetes.

Een huisgodsdienstoefening ('conventikel').
Een huisgodsdienstoefening (‘conventikel’).

De Afgescheidenen kerkten aanvankelijk enige tijd bij gemeenteleden aan huis. Het was trouwens verboden met meer dan twintig personen in godsdienstige bijeenkomsten samen te zijn. Overtraden ze die wettelijke regel en werden ze betrapt, zouden ze ongetwijfeld voor het gerecht gedaagd worden!

Op vrijdagmiddag 3 juni 1836 stapten burgemeester Harwig, samen met de wethouder en de veldwachter naar het huisje van landbouwer Mannes Boers, die in het gehucht Noordmeer bij Den Ham woonde. Daar, zo was hem verteld, zou een ongeoorloofde godsdienstoefening gehouden worden. En toen ze te bestemder plaatse aangekomen waren, bleek dat maar liefst veertig personen bijeen waren en juist een psalm zongen. De dienst stond onder leiding van de al eerder genoemde ds. Van Raalte. Toen de burgemeester opdracht gaf de vergadering te beëindigen maakten sommigen zich weliswaar uit de voeten, maar anderen bleven gewoon zitten. Ds. Van Raalte verklaarde dat de bijeenkomst geen onwettige bijeenkomst was, en als de burgemeester dat wél vond, dan moest hij hem maar voor het gerecht dagen. Buiten waren intussen meer dan honderd nieuwsgierigen samengestroomd en de groep groeide nog steeds. Ds. Van Raalte ging ondertussen onverstoorbaar verder met de dienst. Hij hield zijn preek (‘Men moet Gode meer gehoorzaam zijn dan de menschen’) en gaf daarna nog een aantal psalmen op.

De aanwezigheid van veertig toehoorders was voor de gouverneur van de provincie, aan wie de burgemeester het hele verhaal vertelde, een goeie reden om ds. Van Raalte en Mannes Boers voor de rechtbank in Dedemsvaart te brengen. Van Raalte kreeg een boete van fl. 20 en Boers een van fl. 10.

Er volgden ondanks dit vonnis nog meerdere ‘ongeoorloofde godsdienstoefeningen’. Zo ging wever Gerrit Jan Klaassen op 18 september 1836 in zo’n bijeenkomst in het huis van Evert Jan Dubbink (zelf niet aanwezig) voor. Klaassen kreeg daarvoor een boete van fl. 20. Ook bij Jan Flierman aan huis werd diezelfde dag een bijeenkomst gehouden. Daarvoor kreeg ook hij fl. 20 boete. Op 2 oktober ging wever Jan Hendrik Steen voor in een godsdienstoefening in het huis van Dubbink. Zowel Steen als Dubbink kregen fl. 20 boete opgelegd.

Op 19 november 1836 kwam ds. A.C. van Raalte weer in Den Ham. Hij had eerder in Ommen een dienst geleid, maar die was uitgelopen op ongeregeldheden: tientallen huizen van Afgescheidenen werden bekogeld met stenen, waarbij vele ruiten gesneuveld waren. In Noordmeer bij Den Ham leidde Van Raalte toen een dienst in het Huis van Mannes Boers. De burgemeester, op de hoogte van de ordeverstoringen in Ommen, stuurde de veldwachter naar Boers’ huis en verbood hen uitdrukkelijk een bijeenkomst te houden. Daarop antwoordden Boers en Van Raalte dat ze zich van dat verbod niets zouden aantrekken. Van Raalte werd vervolgens ‘preventief’ opgepakt ‘om baldadigheden te voorkomen’ en naar de dorpsherberg gebracht en ‘onder behoorlijke geleide’ teruggebracht naar Ommen. Daar kwam hij in het cachot en zou de rechter over hem moeten oordelen. Maar omdat de dienst in Noordmeer nog niet was gehouden (Van Raalte was immers ‘preventief’ opgepakt) kon de predikant ook niet veroordeeld worden en kwam hij al snel weer vrij. En de burgemeester kreeg vervolgens de wind van voren van de gouverneur omdat Van Raalte in strijd met de wet gevangen gezet was.

Ondertussen trachtte de kerkenraad in Den Ham zijn werk te doen. Smokkelen, of liever sluikhandel, was in die tijd voor sommigen een geliefde bezigheid, die daarvoor voor de kerkenraad moesten verschijnen. Het was niet moeilijk die praktijk in de grensstreek met Duitsland, te praktiseren. ‘Smokkelen’ kende ook een andere uitingsvorm: het negeren van de grenzen van de eigen (bouw-) grond. Iemand schreef: ‘Rond 1830 was het in Den Ham een dolle boel; het dorp was straatarm, en het was als laatste halte op de handelsroute naar Duitsland berucht om het gespuis dat er rondzwierf. Er werd gezopen dat het een lieve lust was (er waren acht herbergen), en er werd volop gesmokkeld’.

Erkenning (1841).

Ds. H.P. Scholte (1805-1868).
Ds. H.P. Scholte (1805-1868).

Net als in zoveel andere Christelijke Afgescheidene Gemeenten speelde ook in die van Den Ham de vraag of de gemeente wel of niet vrijheid van godsdienst bij de overheid zou aanvragen. Deed men dat wél, dan verspeelde men het recht de naam ‘gereformeerd’ in de kerknaam te gebruiken; die benaming was voorbehouden aan de hervormde kerk. Nadat de Afgescheiden Gemeente Utrecht onder leiding van ds. H.P. Scholte (1805-1868) in december 1838 met succes wél vrijheid had gevraagd, en diens gemeente door de overheid erkend werd, volgden veel andere gemeenten.

Ook de classis Ommen besloot op 1 maart 1839 dat ook de classiskerken die stap mochten zetten. Daarom stuurde ook Den Ham een verzoek om erkenning aan de koning, vergezeld van het door de overheid goedgekeurde reglement van Utrecht. Negenentwintig gemeenteleden ondertekenden het rekest. In dat verzoekschrift werd ook vermeld waar men ging kerken: namelijk in een gedeelte van het huis van Jan Hendrik Steen aan de Roggestraat. Ook de aanvraag van Den Ham werd door de overheid goedgekeurd, en wel op 3 november 1841.

In dit huis in de Roggestraat werden aanvankelijk kerkdiensten gehouden.
In dit huis in de Roggestraat werden aanvankelijk kerkdiensten gehouden (foto: ‘Vergeet niet (…)’.

Een eigen kerk (1840).

Toen die verklaring afkwam was men inmiddels van kerkplaats veranderd. In oktober 1840 had de gemeente van Den Ham (op naam van drie van haar leden) namelijk een deel van de oude havezate (een oud adellijk huis) ‘Mennigeshave’ gekocht, te weten het noordelijke bouwhuis aan de Ommerweg. De kerkenraad had besloten het bouwhuis als kerkzaal in te richten en de bijbehorende woning te gebruiken als pastorie voor het geval er een predikant zou komen.

Na het verkrijgen van het nieuwe kerkgebouw besprak de kerkenraad in januari 1841 het plan een eigen dominee te beroepen. Voor de zekerheid werd met het oog daarop op 11 februari dat jaar een vasten- en bededag uitgeschreven. En al op 3 maart was de gewenste kandidaat in Den Ham op bezoek. Het was Carel Godefroi De Moen (1811-1879). Hij zou een bekende persoonlijkheid binnen de Christelijke Afgescheidene Kerk worden.

Student De Moen.

De Moen had in Leiden voor chrirurgijn en vroedmeester gestudeerd en kwam daar door zijn drie zussen in contact met een vijftal Leidse theologische studenten, die gezamenlijk ‘de club van Scholte’ genoemd werden: het waren George Frans Gezelle Meerburg (1806-1855) uit Leiden en Hendrik Peter Scholte (1805-1868),   Simon van Velzen (1809-1896) en Anthony Brummelkamp (1811-1888), alle drie uit Amsterdam, en tenslotte Albertus Christiaan van Raalte (1811-1876) uit Fijnaart. Samen met Hendrik de Cock (die in Groningen gestudeerd had) zouden ze in 1834 een centrale rol in de Afscheiding van 1834 spelen.

Isaac da Costa (1798-1860).
Isaac da Costa (1798-1860).

De vijf mengden zich nauwelijks in het ‘reguliere Leidse studentenleven’, maar kwamen vaak bij elkaar omdat ze een gezamenlijke grote sympathie voor Isaäc da Costa (1798-1860) koesterden. Het door hem, als vurig verdediger van de protestantse godsdienst, in 1823 geschreven boekje ‘Bezwaren tegen den geest der Eeuw’ baarde veel opzien. Daarin bepleitte hij een dominantie van het (protestantse) christendom in het openbare leven en betreurde hij de volgens hem overheersende geest van de ‘Verlichting’.

De ‘club van Scholte’ werd door hun ‘wereldse’ medestudenten als een stelletje ‘dompers’ beschouwd. Hoe dan ook, de ‘club van Scholte’ kwam in contact met De Moen én met diens drie zusters! Het gevolg daarvan was dat Brummelkamp, Van Velzen en Van Raalte elk met een zus trouwden.

Ds. De Moen in Den Ham (1842-1846).

Hoe dan ook, De Moen werd de eerste predikant van de Christelijke Afgescheidene Gemeente in Den Ham! Hij stond daar gedurende twee perioden: eerst van 1 mei 1842 tot 15 november 1846 en na een kort predikantschap in Zwolle voor de tweede keer van 15 oktober 1848 tot 28 oktober 1860.

Op deze oude kaart staat de Mennegishave aangegeven.
Op deze oude kaart staat de Mennegishave aangegeven.

Over zijn eerste predikantschap in Den Ham is niet veel meer bekend dan dat hij met zijn kerkenraad door tuchtoefening zijn gemeente op het juiste spoor wilde houden. Want wereldgelijkvormigheid was een groot kwaad. Gesproken werd zelfs van ‘bijna algemene koelheid en onverschilligheid omtrent de leer der Waarheid, die naar de Godzaligheid is … ijdelheid, praalzucht, verkwistende uitspatting en zondige praktijken’, waren kennelijk aan de orde van de dag. Het onderhouden van de rustdag en de kerkgang, tweemaal per zondag, dienden nauwgezet nageleefd te worden: níet ’s morgens even in de kerkbank zitten en ’s middags de hort op gaan naar ‘plaatsen van verlustiging, waar zingenot, zoals muziek en dans, het hart moet strelen’.

Ook het bezoeken van kermissen en herbergen was een veel voorkomend kwaad. Misbruik van sterke drank, het omgaan met ‘de lieden der wereld’, dit alles kon slechts naar de ondergang voeren. En als je dat dan óók nog op zóndag deed, maakte je het helemáal te bont. En kermissen waren overal in de omgeving te vinden; overal loerde het kwaad dus! Gelukkig werd ook regelmatig met berouw over het begane kwaad schuldbelijdenis afgelegd. Al dan niet voor in de kerk.

Naar Zwolle (1864).

In 1846 ontving ds. De Moen een beroep van de in problemen verkerende Afgescheiden Gemeente van Zwolle. Op 15 november dat jaar preekte hij afscheid in Den Ham. Waaróm vertrok hij eigenlijk? Zelf verklaarde hij zijn stap door te wijzen op zijn zwakke gezondheid en ook had hij het over de ‘scheuring in de kerkelijke provincie’. Er waren in die tijd in Afgescheiden kring namelijk uiteenlopende opvattingen over onder meer het wel of niet dragen van het ambtsgewaad door predikanten. De meningsverschillen hadden ook tijdens de provinciale vergadering van Overijssel-Gelderland geleid tot een openlijke breuk: de gemeente van ds. Brummelkamp en een aantal andere gemeenten uit Gelderland en Overijssel hadden zich daardoor van de overige gemeente geïsoleerd. De Moen had het met die problemen moeilijk. Ook vond De Moen zijn traktement van fl. 400 in Den Ham te laag. Zijn gezin was groot en zijn vrouw ziekelijk. Hij kon daar onmogelijk van rond komen.

Terug in Den Ham (1848-1860).

Ds. C.G. de Moen (1811-1879).
Ds. C.G. de Moen (1811-1879).

Maar in Zwolle beviel het ook niet. Toen de kerkenraad van Den Ham daarover hoorde besloot men hem opnieuw te beroepen. Zo kwam ds. De Moen op 15 oktober 1848 voor de tweede keer in Den Ham als predikant van de Afgescheiden Gemeente. Ditmaal zou hij er tot 28 oktober 1860 blijven. Wel had hij in juni 1854 een beroep ontvangen van Afgescheidenen die geëmigreerd waren naar de Amerikaanse staat Michigan: de gemeente van Overisel in Ottawa County begeerde hem namelijk als predikant. Hij nam het beroep niet aan. Twee jaar later ontving hij een beroep van een gemeente daar vlak bij, namelijk die van Vriesland. Ook toen achtte hij het ‘Gods wil’ om in Den Ham te blijven. Wéer een jaar later, in 1857,  kwam een beroep uit Kalamazoo, ook in Michigan. Zevenentwintig moeders uit die gemeente hadden hem zelfs in een brief dringend verzocht het beroep aan te nemen omdat hun kinderen ‘door de stroom van de wereld vervoerd en meegesleept’ werden. Ook toen nam De Moen het beroep echter niet aan.

De gemeente van Den Ham groeide tijdens het tweede predikantschap van ds. De Moen. Zo legden in april 1855 zestien doopleden belijdenis van het geloof af, en vier jaar later tien. Dat was veel voor een kleine kerk als Den Ham toen nog was.

In 1856 was trouwens zijn vrouw Agatha Sophia van Voss op 47-jarige leeftijd in de pastorie op Mennigeshave overleden. De Moen hertrouwde anderhalf jaar later met Alexandrina Hendrika Adolphine Carolina, baronesse van Haersolte.

den-ham-brink

In 1860 kreeg hij een beroep van de gemeente in het Gelderse Doesburg. Hij voelde er wel wat voor, want naar eigen zeggen viel het hem zwaar het uitgebreide arbeidsveld in en rond Den Ham te bewerken; soms woonde men anderhalf uur gaans van het dorp. In Doesburg zou dat makkelijker zijn omdat in het kleine stadje de gemeenteleden keurig binnen de stadsmuren woonden. De ouderlingen raadden het hem af. Zij zegden toe de huisbezoeken bij winterdag wel op zich te willen nemen, dan zou dóminee de bezoeken in de zómer kunnen verzorgen. Hoewel de predikant over die werkverdeling zijn twijfels had, besloot hij uiteindelijk in Den Ham te blijven.

Toen in 1860 echter een tweede beroep uit Doesburg kwam, aarzelde hij niet meer en nam het beroep met beide handen aan. Op 28 oktober 1860 nam hij van zijn gemeente in Den Ham afscheid.

De tweede predikant (1861-1869).

Ds. G. Brunemeijer (1818-1912).
Ds. G. Brunemeijer (1818-1912).

Gelukkig kon al snel een nieuwe predikant verwelkomd worden: het was ds. Gerrit Brunemeijer (1818-1912). Hij was predikant in Enter; Den Ham werd zijn zesde gemeente. Een man met ervaring dus. Van hem werd veel verwacht. Het aantal zitplaatsen in de kerk moest worden uitgebreid. Desondanks had hij het er niet altijd makkelijk. Toen bijvoorbeeld een van zijn ouderlingen de zonde tegen het zevende gebod (overspel) had begaan, werd deze onder censuur gezet; het zal voor de gemeente geen aangename tijd geweest zijn. In juli 1861 werd een drietal veenarbeiders onder censuur geplaatst omdat ze ‘aan de Vaart’ hadden deelgenomen aan een of ander oproer (met ‘aan de Vaart’ werd Vroomshoop bedoeld; dat veendorp was rond 1850 gesticht en nam als woonkern al iets in betekenis toe). De kerkenraad besprak het geval uiteraard. Men was van oordeel dat het verstandig was speciaal voor dát gedeelte van de kerkelijke gemeente een of meer ouderlingen te benoemen. Uiteindelijk liep dat uit op de instituering van een zelfstandige Gereformeerde Kerk, namelijk op 6 april 1864. Dat scheelde Den Ham trouwens bijna honderdveertig gemeenteleden, die bij de kerk te Vroomshoop werden ingeschreven.

Ds. J.W. te Bokkel (1815-1888).
Ds. J.W. te Bokkel (1815-1888).

Helaas werden de laatste jaren van zijn ambtsbediening in Den Ham getekend door een zo nu en dan oplaaiende ruzie ‘van ernstige aard’ met zijn kerkenraad. De predikant van Ommen, ds. Te Bokkel (1815-1888), werd te hulp geroepen om de moeilijkheden het hoofd te bieden. Dat leverde ‘de hand der broederlijke gemeenschap’ op, maar toen de notulen van die bijeenkomst besproken moesten worden, wilde de predikant de volgens hem (maar níet volgens de kerkenraad!) onjuiste verslaggeving niet ondertekenen en kwam de zaak op de classis, die de kerkenraad in het gelijk stelde. Even leek het erop dat de vrede hersteld was, maar al gauw kwamen in de kerkenraad de problemen weer naar boven, ditmaal naar aanleiding van het wegens gezondheidsproblemen ontheffing vragen door een ouderling. Tóen bleek dat de predikant het oordeel van de classis eigenlijk helemaal niet accepteerde en begon de hele zaak opnieuw. Dr. J. Wesseling vraagt zich in zijn boek af of ds. Brunemeijer in die tijd misschien overspannen was. Zijn oudste dochter Catharina was eind december 1868 overleden.

Hoe dan ook, de predikant nam het beroep, dat de kerk van Waardhuizen op hem uitbracht, met beide handen aan. Hij vertrok in 1869, maar niet dan nadat hij tegenover de kerkenraad schriftelijk schuld beleed voor zijn ‘zondige drift’. Anders kreeg hij het vereiste attest namelijk niet…

Christelijke Gereformeerde Gemeente (1869).

De Christelijke Afgescheidene Gemeente van Den Ham had het jaar daarvóor in de notulenboeken de naamsverandering opgetekend, die nodig werd na de landelijke vereniging tussen de ‘Christelijke Afgescheidene Kerk’ en de ‘Gereformeerde Kerk onder het Kruis’. Rond 1838 waren de Christelijke  Afgescheidene Gemeenten in de problemen geraakt door meningsverschillen over onder meer de ambtskledij van de predikanten, het vragen van vrijheid bij de overheid en onenigheid over de vraag welke kerkorde de Christelijke Afgescheiden Gemeenten zouden moeten aannemen. Dat leidde tot een scheuring waarbij een minderheid (tégen vrijheidsaanvrage en vóor de handhaving van de ambtskledij van de predikanten) zich afscheidde van de hoofdstroom en als zelfstandige ‘Gereformeerde Kerk onder het Kruis’ verder ging. In 1869 kwamen beide kerkgemeenschappen gelukkig weer bij elkaar. Door die fusie werd als naam van de verenigde kerk ‘Christelijke Gereformeerde Kerk’ aangenomen.

Ds. J.J. Kuiper (1870) en de nieuwe kerk (1871).

Ds. J.J. Kuiper (1824-1906).
Ds. J.J. Kuiper (1824-1906).

De opvolger van ds. Brunemeijer werd gevonden in ds. J.J. Kuiper (1824-1906) uit Dedemsvaart. Deze stond gedurende lange tijd in Den Ham, namelijk van 1870 tot 1904. Geen wonder dat zijn ambtsperiode van groot belang was voor de rust en de stabiliteit van de Christelijke Gereformeerde Gemeente van Den Ham.

In 1851 was hij gedurende enkele maanden tot predikant opgeleid bij ds. W.A. Kok (1805-1891) van Hoogeveen; een officiële predikantsopleiding was er nog niet, die zou pas in 1854 in Kampen worden opgericht. In 1851 werd hij predikant van de Christelijke Afgescheidene Gemeente te Coevorden. Zijn tweede gemeente vond hij in 1855 in het Friese Wanswerd en twaalf jaar later, in 1867, werd hij predikant bij de Christelijke Afgescheidene Gemeente te Dedemsvaart. Zo kwam hij in 1870 in Den Ham, nadat die gemeente een tweede beroep op hem had uitgebracht. Hij zou die tot zijn emeritaat in 1904 dienen.

Tijdens zijn predikantschap in Den Ham, waar hij op 6 februari 1870 in het ambt bevestigd werd, kreeg hij meteen te maken met de bouw van een nieuwe kerk. Op 2 mei dat jaar besloot de kerkenraad namelijk de manslidmaten bijeen te roepen om hen te raadplegen over de plannen voor de bouw van een nieuwe kerk. De gemeenteleden zou ook gevraagd worden daarvoor een geldelijke bijdrage te geven. De gemeente stemde er mee in en op 19 juli 1870 kon de eerste steen gelegd worden, door de 6 jarige Jacob J. Kuiper, het zoontje van de predikant. Als tekst staat Jesaja 2 vers 3 op de steen gebeiteld: ‘En vele volken zullen heengaan en zeggen: Komt, laat ons opgaan tot den berg des Heeren, tot het huis van den God Jacobs, opdat hij ons leere van zijne wegen, en dat wij wandelen in zijne paden’. Aan de kerk werd ook een consistorie en een eenvoudige woning (niet meer dan een woonkamer met bedsteden) gebouwd. Het metselwerk van de kerk werd uitbesteed aan E. Dubbink. De kerk werd gebouwd vóór het oude kerkgebouw aan de ‘grintweg’ (de weg naar Ommen). De kerk werd in 1871 in gebruik genomen. De oude kerk werd afgebroken. De afbraak werd publiek verkocht.

'Het Kerkblad', 9 oktober 1896.
‘Het Kerkblad’, 9 oktober 1896.

Een orgel kwam er niet direct. Dat werd pas op 4 oktober 1896 door de heer Proper geplaatst. Ds. Kuiper hield daarbij ‘eene treffende rede’ over psalm 150: ‘Hallelujah! Looft God in Zijn heiligdom; looft Hem in het uitspansel Zijner sterkte! Looft Hem vanwege Zijn mogendheden; looft Hem naar de menigvuldigheid Zijner grootheid! Looft Hem met geklank der bazuin; looft Hem met de luit en met de harp! Looft Hem met de trommel en fluit; looft Hem met snarenspel en orgel! Looft Hem met hel klinkende cimbalen; looft Hem met cimbalen van vreugdegeluid! Alles, wat adem heeft, love den HEERE! Hallelujah!’

Vergroting van het kerkgebouw (1910).

Deze ansicht vertoont de kerk na de vergroting met twee vleugels in 1910.
Deze ansicht toont de kerk na de vergroting met twee vleugels in 1910.

De pastorie bleek zo langzamerhand aftands te worden, zodat in maart 1904 besloten werd een nieuwe pastorie te verkrijgen. Van burgemeester Baron Bentinck van Schoonhoven werd een huis met grond gekocht voor de prijs van fl. 4.300. De oude pastorie werd afgebroken; het afbraakmateriaal werd verkocht en het pas gekochte huis als pastorie ingericht (de pastorie werd overigens in 1923 afgebroken en vervangen door een nieuwe).

Het kerkgebouw moest in 1910 vergroot worden (ds. N.G. Kerssies (1875-1939) was toen predikant in Den Ham – hij stond daar van 1904 tot 1917). De kerk groeide namelijk en het kerkgebouw werd te klein. Besloten werd aan het rechthoekige gebouw twee vleugels te bouwen, een aan de noordzijde en een aan de zuidkant. De ‘eerste steen’ daarvoor werd op 19 mei 1910 gelegd door ds. Kerssies. De preek handelde over ‘Eben Haëzer, tot hiertoe heeft de Heere ons geholpen’. Voor fl. 5.566 werd de klus geklaard door de gebr. Van Dorth uit Vroomshoop.

Opnieuw vergroting van de kerk (1939).

De met een toren vergrote kerk in 1939.
De met een toren vergrote kerk in 1939.

De kerk bleek al snel weer te klein. De instituering – vanuit Den Ham – van de Gereformeerde Kerk te Daarle op 1 mei 1933 – leverde weliswaar een behoorlijk aantal zitplaatsen op (het scheelde echter óók inkomsten!), maar dat bleek na verloop van tijd niet toereikend. Vandaar dat in 1939 opnieuw besloten werd tot vergroting van de kerk. Nu zou aan de voorzijde van de kerk een deel worden aangebouwd met daarvóor een bescheiden toren. In de toren kwam de trapopgang naar de orgelgaanderij. Ook werd in de kerk een zijgalerij gebouwd en bovendien een vergaderzaal boven de consistorie. De nu twee zijgalerijen kregen elk een eigen trapopgang. Het woongedeelte aan de kerk was intussen verdwenen. De totale kosten voor de toch behoorlijk ingrijpende verbouwing bedroegen bijna fl. 13.000. Omdat de kerk groter geworden was bleek het ook noodzakelijk het orgel uit te breiden. Dat gebeurde op 3 mei 1940, een week voor het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog.

De gereformeerde kerk na de vergroting in 1939.
De gereformeerde kerk na de vergroting in 1939.

De Vrijmaking (1946).

Direct na de oorlog vond ook in Den Ham de Vrijmaking plaats. Naar aanleiding van enkele synodebeslissingen aangaande bepaalde leerstukken en door de afzetting van prof. Schilder verklaarde ook in Den Ham een aantal leden zich aan de Gereformeerde Kerk te onttrekken, c.q. die als ‘Ware Kerk’ voort te zetten. Een vrijgemaakt-Gereformeerde Kerk werd op 21 juli 1946 geïnstitueerd. De gemeente heeft een eigen kerk aan de Marleseweg.  In 1947 telde die gemeente ongeveer 170 leden. Dit aantal groeide langzaam naar 475 in 2016.

De Jeugdhaven (1955).

De Jeugdhaven.
De Jeugdhaven.

Na de oorlog klonk de wens steeds luider om een extra vergaderruimte te bouwen, vooral voor de jeugd. Aanvankelijk vond de kerkenraad dat een te grote uitgave, maar het onderwerp kwam gedurig op de agenda terug. Men ging een aantal vergelijkbare gebouwen bezichtigen in onder meer Lutten, Holten en in Coevorden, en uiteindelijk werd door architect Schuitemaker uit Vroomshoop een plan uitgewerkt. Er moest wél geld komen! Een verjaardagsfonds, een vierde kerkcollecte, intekenlijsten, alles werd uit de kast getrokken om de bouw van het jeugdgebouw mogelijk te maken. De opbrengst was boven verwachting, zodat in 1954 kon worden begonnen met bouwen. Aan de Brinkstraat werd een bouwterrein gekocht. Het lag tussen de kerk en de pastorie; alles stond dus keurig in het gelid. Op 1 september 1955 werd de ‘Jeugdhaven’ in gebruik genomen.

Een nieuwe kerk (1980)!

De nieuwe gereformeerde kerk, die in april 1980 in gebruik genomen werd.
De nieuwe gereformeerde kerk, die in april 1980 in gebruik genomen werd.

De kerk van Den Ham groeide voorspoedig. Al in 1968 drong de vraag zich op of de kerk aan de Brinklaan moest worden gerestaureerd of dat er een geheel nieuwe kerk zou moeten worden gebouwd. De ventilatie in de kerk was onvoldoende; er waren te weinig uitgangen zodat opstoppingen ontstonden bij het verlaten van de kerk; de paden waren te smal en het zitplaatsengebrek kwam weer terug. Het was al gauw duidelijk dat een nieuwe kerk noodzakelijk was. Op 21 december 1978 besloot de kerkenraad  over te gaan tot nieuwbouw, met aanvankelijk behoud van de Jeugdhaven. De begroting voor de nieuwe kerk bedroeg fl. 1.250.000. Daar kwamen voor een half miljoen gulden de inventaris, het orgel, en de parkeerplaats nog bij. De kerkelijke gemeente gaf gul: de inschrijving bracht fl. 720.000 op! Op 2 mei 1979 werd met de bouw begonnen en vier maanden later werd de eerste steen aangebracht, waarop de tekst: ‘Jezus Christus is gisteren en heden dezelfde en tot in eeuwigheid. 5 september 1979. Hebreeën 13:8’. Achter de steen werd een oorkonde ingemetseld.

Op 17 april 1980 kon de prachtige kerk in gebruik genomen worden. Een van de twee toenmalige predikanten, ds. D.H. Borgers (1928-2012), die van 1972 tot 1990 aan de kerk van Den Ham verbonden was, hield een meditatie naar aanleiding van psalm 84:5: ‘Welzalig zij die in Uw huis wonen, zij loven u gestadig’. Een prachtig wandkleed werd aangeboden door de vrouwenverenigingen, dat een plaats kreeg naast de kansel.

Het intyerieur van de gereformeerde ker te Den Ham (foto: Reliwiki).
Het interieur van de gereformeerde kerk te Den Ham (foto: Reliwiki).

Intussen was in de oude kerk vier dagen eerder, op 13 april 1980, de laatste dienst gehouden. Ook daar was ds. Borgers voorganger. De windwijzer van de oude kerk (die werd afgebroken) werd op de nieuwe kerk aangebracht. De eerste kerkdiensten in de nieuwe kerk werden op 20 april 1980 gehouden, waarin beide predikanten, ds. Borgers en ds. D. de Bruijn (1935-1994) voorgingen (ds. De Bruijn stond van 1979 tot 1994 in Den Ham). Ruim twee jaar later, op 2 juli 1982 werd het nieuwe orgel, gebouwd door de fa. Hendriksen en Reitsma te Nunspeet in gebruik genomen. Toen kon ook de bouwcommissie, die de respectabele leeftijd van vijftien jaar had bereikt, worden opgeheven!

Het ledental van de Gereformeerde Kerk te Den Ham van 1893 tot 2013.
De ledentallen van de Gereformeerde Kerk te Den Ham van 1893 tot 2013.

Bronnen en literatuur:

D.H. Borgers (e.a.), Vergeet niet hoe Zijn liefd’ u heeft geleid. Enige facetten van 150 jaar geschiedenis van de Gereformeerde Kerk te Den Ham (Ov.). Den Ham, 1986

J.H. Meuleman,  Gods gunst gedacht, 1836 – 17 mei – 1936. Den Ham, 1936

J. Wesseling, De Afscheiding van 1834 in Overijssel, deel 2. Barneveld 1986

© 2016. GereformeerdeKerken.info