De bouw van de Oosterkerk te Groningen (1928-1929)

Inleiding.

In de jaren ’20 van de twintigste eeuw breidde de stad Groningen zich uit naar het oosten. Zo werd onder meer de later landelijk zo ‘bekend’ geworden Oosterparkwijk in noodtempo uit de grond gestampt.

Dat er in ieder geval een gereformeerde lagere school zou moeten komen, stond voor de ‘Vereeniging tot Instandhouding van Scholen voor Lager Onderwijs op Gereformeerde Grondslag in de gemeente Groningen’ als een paal boven water. Deze actieve vereniging had van de gemeente Groningen eind 1925 een stuk grond aangeboden gekregen ‘tusschen den Petrus Campersingel, den Korreweg en het Damsterdiep’. De vereniging-met-de-lange-naam wilde daar ‘ook eene bewaarschool en Ulo-school stichten’, zodat binnen afzienbare tijd dat stadsdeel zou zijn voorzien van ‘een aansluitend stel inrichtingen van onderwijs op gereformeerden grondslag’.

Van meerdere kanten had men het bestuur van de schoolvereniging er echter op attent gemaakt, dat het verstandig zou zijn, de nieuw te bouwen gereformeerde kerk en de school als één complex te bouwen. Dat was immers in het westen (bij de Westerkerk) en in het noorden van de stad (bij de Noorderkerk) ook gebeurd. En omdat voor de precieze ligging van het terrein voor de eventuele kerkbouw nog geen terrein was aangewezen, meende het bestuur dat deze mogelijkheid misschien zou kunnen worden overwogen. Het schoolbestuur stelde dat in januari 1926 dan ook aan de kerkenraad voor. De school zou – als de plannen tenminste doorgingen – op 1 september 1928 geopend worden, zodat beslissingen op korte termijn zouden moeten worden genomen.

De kerkenraad boog zich over het voorstel, maar de broeders konden het aanvankelijk niet eens worden over de bouw van een kerk. Hoeveel zou dat wel niet gaan kosten? En hoe zou de bevolkingsontwikkeling in het oosten van de stad verlopen? Waren de leden van de Gereformeerde Stadskerk in staat een aanzienlijke financiële bijdrage te leveren voor de kerkbouw? Vooralsnog besloot de kerkenraad in de Noorderkerk aan de Akkerstraat dubbele diensten te beleggen, zodat de Oosterwijkers ’s Heeren Woord dáar konden gaan beluisteren. De diensten die (wegens het ruimtegebrek) aanvankelijk in het ‘Militair Tehuis’ en in het ‘Concerthuis’ gehouden werden, zouden dan worden gestaakt.

Geen diensten meer in Het Tehuis ....
Geen diensten meer in Het Tehuis ….

Een boze brief…

Dat viel de Oosterlingen echter rauw op het dak. Ze schreven daarom een brief-op-poten naar de kerkenraad, waarin zij hun verwondering uitspraken over het besluit van de raad om ‘zonder eenige motivering van redenen in het ‘Groningsch Kerkblad’ te publiceren dat de diensten in het ‘Militair Tehuis’ en het ‘Concerthuis’ zouden worden opgeheven en daarvoor een tweede dienst in de Noorderkerk in de plaats zou worden gesteld’.

... en geen diensten meer in het Concerthuis?
… en geen diensten meer in het Concerthuis?

Men wees in het schrijven op het feit, dat de ene helft van de Oosterwijkers tijdens de bouw van de Noorderkerk al geruime tijd in de Westerkerk hadden moeten kerken; en dat de andere helft door de ingrijpende verbouwing van de Parklaankerk zich in de Zuiderkerk had moeten zien te vermaken. En nu moesten ze dan allemaal ineens weer naar de Noorderkerk aan de Akkerstraat! Behalve dat dit de zoveelste verandering was, had het ook voor de goede orde van hun gezinsleven grote bezwaren, zo vonden de briefschrijvers. Had de kerkenraad de motieven tot het besluit niet beter eerst in een wijkvergadering kunnen toelichten, of die op z’n minst in het Kerkblad kunnen vermelden?

En bovendien, wanneer zouden die ‘Oosterdiensten’ in de Noorderkerk stoppen? Zou dat eindeloos gaan duren? Maakte de kerkenraad eigenlijk wel voldoende haast en ernst met de bouw van een nieuwe kerk in het oosten van de stad? ‘Elke wijk die tot dusver moest kerken in een tweede dienst, had in het uitzicht de bouw van een nieuwe kerk, behalve thans de Oosterwijk’, zo schreven ze. De Oosterwijk telde (zo meldden de klagers) ‘niet vele rijken, niet vele edelen’, en juist daarom was het van het grootste belang de geestelijke bearbeiding van de wijk met kracht aan te pakken! Men vroeg de kerkenraad dan ook dringend op korte termijn een beslissing over de kerkbouw te nemen, die er garant voor stond, dat de geestelijke belangen van de wijk zódanig zouden worden gediend, dat zo snel mogelijk een kerk zou worden gebouwd.

Besloten tot de bouw.

De boze brief had in zoverre succes, dat de kerkenraad binnen een maand, namelijk al op 7 juni 1926, besloot tot aankoop van een terrein voor de te bouwen Oosterkerk, namelijk op de hoek van de S.S. Rosensteinlaan en de Thomassen à Thuessinklaan (pal naast het terrein van de school!). Bovendien werd een regeling voorbereid om het benodigde bouwkapitaal bijeen te brengen. En de gemeenteleden zouden snel op de hoogte gesteld worden, zo beloofde de kerkenraad. De burgerlijke gemeente verleende nog dezelfde maand toestemming voor de grondaankoop. Het stuk grond had een oppervlakte van 1.200 m², en met de bouw van de kerk zou binnen twee jaar moeten worden begonnen, zo stelde het gemeentebestuur als voorwaarde.

De architecten stroomden toe: H. Rots uit Groningen, Jac. Ph. Wormser uit Hilversum, J.H. van der Veen uit Amsterdam, Kuiler en Drewes uit Groningen, Jos. de Jonge uit Rotterdam, Van Wijk en Broos uit Groningen, Heuvelink uit Apeldoorn en IJ. van der Veen uit Groningen. Allemaal stonden ze te trappelen om de kerk te mogen bouwen.

Ds. J. Gispen (1874-1935) was de wijkpredikant van de Oosterwijk
Ds. J. Gispen (1874-1935) was de wijkpredikant van de Groningse Oosterwijk.

Gemeentevergadering.

Maar voordat definitieve besluiten genomen konden worden, moest eerst gesproken worden over de vraag hoe het geld bijeengebracht zou worden. De kerkenraad vertelde op een gemeentevergadering in de Westerkerk, dat men een gebouw wilde, ‘dat zich waardig zal aanpassen bij de kloeke kerkgebouwen die wij reeds hebben, zoo, dat zich iets mocht weerspiegelen van de dank die toch leeft in ons aller hart’. En vanuit die gedachte moest het toch mogelijk zijn een stevig stichtingsfonds bijeen te brengen? Daarin moest tenminste fl. 50.000 worden gestort, wilde men althans de bouw van de kerk mogelijk maken. Eind november 1926 kregen alle gemeenteleden in de stad een intekenbiljet in huis. Bovendien moesten de kerkelijke bijdragen met 20 % omhoog! Na een bewogen oproep van de ‘predikant zonder kerk’ (zoals de wijkpredikant van de Oosterwijk, ds. J. Gispen, genoemd werd), kon men vaststellen, ‘dat de bijeengekomen gemeente algemeen de noodzakelijkheid van de bouw van een nieuwe kerk in het oosten van de stad inzag’. Geestdriftig en eensgezind toog men aan de arbeid. De medewerkers, die zich hadden opgegeven om de intekenbiljetten op te halen, kregen een drukke tijd, maar ze deden het met grote liefde.

De eerste plannen.

De kerkenraad nodigde ondertussen de architecten L. Drewes en IJ. van de Veen, beiden uit Groningen, uit om ontwerpen voor de nieuwe kerk te maken. Ook moesten ze een kostenberekening opmaken, want de kerkenraad voelde niets voor een sprong in het duister. Beiden gingen spoorslags naar het terrein aan de Rosensteinlaan, ‘door piketten aangeduid’, om de situatie in ogenschouw te nemen. Behalve de kerk moest ook een kosterswoning worden gebouwd én een woning voor de predikant. De kerk moest zo’n elfhonderd zitplaatsen bevatten, een catechisatielokaal (‘met voldoende wandruimte voor het plaatsen van kasten en wandkaarten’), een consistoriekamer voor dertig personen, een ‘closetinrichting met daarbij een urinoir voor mannen en een afzonderlijke closetinrichting voor vrouwen’. De kosterswoning moest een binnenwaartse verbinding met de kerk hebben, terwijl op het kerkterrein een afsluitbare bergplaats voor tenminste twintig rijwielen moest komen. Verder werd gerekend met elektrische verlichting, een c.v. met voetverwarming beneden en radiatoren op de galerijen.

'Nieuwe Provinciale Groninger Courant' van 24 november 1926.
‘Nieuwe Provinciale Groninger Courant’ van 24 november 1926.

Ook was een kolenberging voor tenminste tweehonderd hectoliter een vereiste. Voor wat de kerkzaal betrof, dacht men onder meer aan ‘een preekgestoelte met een voorliggend verhoogd gedeelte met daarop het doopbekken’. De gangpaden dienden te worden bedekt met cocoslopers. Ook moest een ‘dovenbank’ voor mannen en een voor vrouwen worden aangebracht, elk met zes zitplaatsen. De kosten van het hele gebouw, inclusief fl. 9.000 voor het orgel, mochten niet meer bedragen dan fl. 130.000, zo stelde de kerkenraad vast.

Het voorstel van architect Drewes.

Het ontwerp van architect Drewes werd gekozen en kostte uiteindelijk fl. 124.000. Hij stuurde samen met zijn gedetailleerde plannen ook nog een uitvoerige toelichting mee, waarin hij aangaf dat het bouwterrein zou moeten worden opgehoogd en dat de heipalen een lengte van negen meter moesten hebben. De hoofdas van de kerk zou in Drewes’ plannen loodrecht op het Wouter van Doeverenplein staan, terwijl de zijvleugels elk loodrecht op de aangrenzende straten zouden moeten worden gebouwd, met de kosterswoning aan de Thomassen à Thuessinklaan en de pastorie aan de Rosensteinlaan.

Groningen K en D

De kerk zou maar liefst 1.116 zitplaatsen tellen, waarvan 780 beneden en 336 op de galerijen. Beneden zou het voorste deel van het middenvak uit honderdvijftig stoelen bestaan, zodat men daar, indien gewenst, tafels voor de viering van het Heilig Avondmaal zou kunnen plaatsen. De rest bestond uit getimmerde banken. De kerk kwam keurig naast de inmiddels in aanbouw zijnde gereformeerde J.C. Wirtzschool te staan en zou de monumentale Noorderkerk aan de Akkerstraat in grootte evenaren, zo deelde Drewes trots mede. Het orgel zou boven de preekstoel geplaatst worden en direct achter de kerkzaal kwam het catechisatielokaal voor tweeënvijftig leerlingen, ‘voorzien van zesentwintig tweepersoons banken (van het schooltype)’, echt gezellig dus. De kerkenraadskamer kon dertig man herbergen (want vrouwen kwamen er in die tijd nog niet aan te pas). Verder maakte Drewes ook een ruimte waar de moeders zich met de doopkinderen konden afzonderen (maar de kerkenraadsleden zouden daar hun jassen en hoeden ook kwijt kunnen). En een kamertje waar de predikant zich zou kunnen opfrissen, was ook nooit weg. ‘Dit komt in steeds meer kerken voor’, zo wist Drewes.

De plattegrond van dfe nieuwe kerk, de kosterswoning (links als verlenging van de buitenmuurs van de kerk) en de pastorie (rechts, idem) zijn op deze tekening niet aangegeven.
De plattegrond van de nieuwe kerk. De kosterswoning (links als verlenging van de buitenmuur van de kerk) en de pastorie (rechts, idem) zijn op deze tekening niet aangegeven.

De Commissie van Beheer beoordeelde niet alleen het plan van Drewes, maar had natuurlijk ook dat van architect IJ. van der Veen bekeken, die een kruiskerk had getekend, voorzien van een forse toren. Hoewel de Commissie twijfels had over de lichttoevoer naar de kerkzaal in het plan van Drewes, deelde men hem desondanks mee, dat hij zijn gang mocht gaan. Architect Van der Veen kon dus naar de opdracht fluiten.

De aanbesteding.

De aanbesteding verliep enigszins teleurstellend, want de plannen bleken duurder te worden dan verwacht. En dat mocht niet van de kerkenraad! Daarom werd een aantal bezuinigingen ten bedrage van fl. 4.000 doorgevoerd, maar op 5 september 1927 kon het werk dan ook gegund worden aan de onderaannemers. De ‘Nederlandsche Christelijke Bouwarbeidersbond‘ stuurde traditiegetrouw diezelfde maand nog wel een brandbrief naar de kerkenraad, met het dringende verzoek toch vooral christelijke bouwlieden aan te trekken.

Hoe dan ook, op 5 september 1927 werd het werk dus aan de onderaannemers gegund: Het grond-, metsel- en timmerwerk werd uitbesteed aan K.H. Kastje te Groningen voor fl. 116.100; het schilderwerk zou door J. Meier, ook te Groningen, worden uitgevoerd voor een bedrag van fl. 7.352, terwijl de elektrische verlichting voor ongeveer fl. 3.050 zou worden verzorgd door de fa. Ekens. De fa. Huigen en Geveke uit Amersfoort zorgden voor de Centrale Verwarming ( waarvoor fl. 3.944 berekend werd) en de kerkbanken werden door de fa. Havinga en Kort te Eenrum in elkaar gespijkerd voor de som van fl. 3.980. Stoelen en tafels werden geleverd door D. Boonstra, ook te Eenrum, voor fl. 1.268 en het behang en de gordijnen werden aangebracht door L. Hoeksema te Groningen voor een bedrag van fl. 1.158. Het moest, zo werd opgemerkt, ‘een sober doch waardig gebouw worden!’

Ondertussen was de financiële actie onder de kerkleden ook afgerond. De respons was geweldig: nog vóor de afronding ervan was al fl. 58.000 binnen! De kerkenraad was daar erg dankbaar voor: ‘In deze offervaardigheid is op te merken een echt Schriftuurlijke vrucht van de Zegen des Heeren op onze Gereformeerde Kerk van Groningen’.

De Oosterkerk in aanbouw.
De Oosterkerk in aanbouw.

Kritiek.

Ondanks al deze hooggestemde geluiden was er, het kan niet anders, ook kritiek. Al toen het stuk grond gekocht werd aan – wat toen genoemd werd – ‘Het Zeezand’ (de plaats waar de Rosensteinlaan nog aangelegd moest worden en waar nog geen huis gebouwd was), werd door sommigen opgemerkt: ‘Wie gaat nu een kerk bouwen in zó’n modderpoel?’ Daar woonde immers geen sterveling? Wat was dat voor een kerkenraad die daar zijn goedkeuring aan hechtte? We weten inmiddels dat het een doortastende, met visie begiftigde kerkenraad was, die het aandurfde deze plannen te maken en te realiseren! Trouwens, de critici zagen dat zelf ook al snel in, want al spoedig werd de ene druk bebouwde straat na de andere uit de grond gestampt!

De eerste steen.

Op zaterdag 19 mei 1928, ’s middags om vier uur, werd de eerste steen voor het nieuwe kerkgebouw gelegd. De kerkenraad had in zijn vergadering van 7 april besproken welke tekst daarop moest worden aangebracht. Men stelde voor (en besloot): ‘O alle gij dorstigen, komt tot de wateren. Jesaja 55:1a. Met blijden dank aan God die uitbreiding en eenheid gaf, is namens de kerkeraad deze gedenksteen geplaatst door den wijkpredikant ds. J. Gispen op den 19 mei 1928’. De kerkenraad kondigde de blijde gebeurtenis met grote dankbaarheid aan (onder verwijzing naar de ineensmelting van Kerk A en Kerk B te Groningen in 1925: ‘In dit gebouw zal, naar ons aller wensch, straks in kloekheid iets naar buiten treden van de kracht der eenheid die nu bijna drie jaar in de Samensmelting onder den zegen des Heeren is aangevangen en die, naar we mogen vertrouwen, ook verder in nog toenemende mate zich zal openbaren’. De kerkenraad liet ook een oorkonde inmetselen, net als destijds bij de Noorderkerk was gebeurd.

Lovende woorden.

Een unieke foto van de éerstesteenlegging'van de Ooterkerk. OP de foto zien we de geportretteerden staan voor de binnenmuur naar de kerkzaal; het voorportaal van de kerk was nog niet gebouwd; dat rust 'straks' op de heipalen op de voorgrond. De 'eerste steen' werd in de hier ziochtybare muur aangebracht. IN de bovenste rij zijn o.a. zichtbaar: ds. Gispen (iets links van het miodden, met donker puntbaardje en hoge hoed); naast hem ds. D. van Dijk van de Noorderkerk (met bril).
Een unieke foto van de eerstesteenlegging’ van de Oosterkerk. Op de foto zien we de geportretteerden staan voor de binnenmuur naar de kerkzaal; het voorportaal van de kerk was nog niet gebouwd; dat rust ‘straks’ op de heipalen op de voorgrond. De ‘eerste steen’ werd in de hier zichtbare muur aangebracht. In de bovenste rij zijn o.a. zichtbaar: ds. Gispen (iets links van het midden, met donker puntbaardje en hoge hoed); naast hem ds. D. van Dijk van de Noorderkerk (met bril).

De kerkleden kregen natuurlijk de gelegenheid de nieuwe kerk te bekijken. De krant deed dat ook. Voorafgaande aan de opening van de kerk beschreef de ‘Nieuwe Provinciale Groninger Courant’ het gebouw in lovende bewoordingen: ‘Pastorie en kosterswoning zijn in aansluiting gebracht met de buitengevels, waardoor het geheel een breede opzet verkreeg, die tezamen getrokken in de middenpartij een monumentale opbouw mogelijk maakte. De hoofdingang is geflankeerd door de traptorens en wordt overdekt door een luifel, waarboven de hoofdgevel is geplaatst, eindigende in een dakruiter. Terrassen met voetingsmuren sluiten het geheel bij de omgeving aan en geven een rust aan het geheel, die weldadig aandoet. De gevels zijn uitgevoerd in genuanceerde Waalsteen met terugliggend voegwerk. De hoogoprijzende traceeramen zijn gevuld met glas-in-lood in moderne uitvoering. (…) De lichtinval in het kerkruim is zeer rijk. De ramen zijn met doorzichtig glas-in-lood gevat in rijke kleurschakeringen, waardoor het zonlicht een verrassende speling van tinten krijgt op het toch al kleurig metselwerk (…)’.

Kerk en school...
Kerk en school…

In gebruik genomen! (25 april 1929).

Het kerkgebouw was op de avond van de heuglijke inhuldigingsdag (25 april 1929) tot in alle hoeken gevuld. De Commissaris van de Koningin, Jhr. Mr. A.W.L. Starkenborch Stachhouwer, de burgemeester en de wethouders en nog andere hoogwaardigheidsbekleders, waren als genodigden aanwezig.

Een prachtige tekening van de Oosterkerk door de heer Kiewiet.
Een prachtige tekening van de Oosterkerk door de heer Kiewiet.

De bijeenkomst had het karakter van een gewone kerkdienst en stond onder leiding van ds. J. Gispen, de wijkpredikant. In zijn toespraak ‘gaf hij uiting aan de blijdschap die er leeft in veler harten, nu men in een nieuw kerkgebouw mocht samenkomen en sprak hij over de moeite die het gekost had, zover te komen’. Ds. Gispen ‘dankte de Commissaris der Koningin en de andere hoogwaardigheidsbekleders voor hun aanwezigheid, hun de verzekering gevende, dat zoowel in dit als de andere kerkgebouwen iederen zondag Gods onmisbaren Zegen wordt afgesmeekt voor de overheid. Met groot enthousiasme zetten wij nu de arbeid voort’, zo besloot de predikant zijn toespraak. De eerste ‘echte’ kerkdienst in de nieuwe kerk werd gehouden op zondag 28 april 1929, toen ds. J.J. Miedema (van de Zuiderwijk) voorging.

Het interieur van de Oosterkerk te Groningen na de plaatsing van het orgel. Let ook op het doophek met lezenaar (al lang gelden verwijderd) ewn oip de avondmaalstafels met aan weerszijden twee rijen stoelen.
Het interieur van de Oosterkerk te Groningen na de plaatsing van het orgel. Let ook op het doophek met lezenaar (al lang gelden verwijderd) en op de avondmaalstafels met aan weerszijden twee rijen stoelen.

De eerste avondmaalsviering vond de zondag daarop plaats met als voorganger de wijkpredikant, ds. Gispen.

Bronnen:

Archief Gereformeerde Kerk te Groningen. Groninger Archieven, Groningen

G.J. Kok, ‘Niet door eigen kracht…’. 70 jaar rondom de ‘Oosterkerk’ (1928-1998). Groningen, 1998

© 2016. GereformeerdeKerken.info