De Doleantie in het Friese Oosterend (23 september 1888)

Inleiding.

Voor we beginnen met de geschiedenis van de Doleantie in het Friese Oosterend (ongeveer acht kilometer ten noorden van Sneek), doen we een kleine stap terug in de geschiedenis, omdat eerdere gebeurtenissen in de negentiende eeuw raakvlakken hebben met het ontstaan van de kerkscheuring van 1886 en volgende jaren, die we de ‘Doleantie’ zijn gaan noemen.

Kaart van Friesland. L = Leeuwarden; S = Sneek; H = Heeg; Om = Oosterbierum; G = Gaastmeer; Ou = Oudega-Idzega (Wymbritseradiel); O = Oosterend (Wymbr.)
Kaart van Friesland. L = Leeuwarden; S = Sneek; H = Heeg; Om = Oosterbierum; G = Gaastmeer; Ou = Oudega-Idzega (Wymbritseradiel); O = Oosterend (Wymbr.)

“Oostereyndt’, zoals de oude spelling luidt, had reeds in de Roomse tijd een kerk (wier patroon de H. Martinus was) met veel aardse goederen. Er waren pastorielanden, patroonslanden, eigendom van de Kerk voor het onderhoud van de kerk, twee vicariaten met bezittingen (een vicaris was een vertegenwoordiger van de bisschop), een vrije prebende (het jaarlijkse inkomen van een geestelijke, inkomsten uit een fonds of uit kerkelijke goederen) en kosteriegoederen. Het dorp was van geestelijken dan ook goed voorzien. In de jaren van de Hervorming in de zestiende eeuw en daarna is een groot deel van deze goederen aan de Kerk of de Pastorie gebléven, zodat Oosterend altijd de naam heeft gehad van een rijke kerk te zijn’.

‘In 1580 ging de Kerk ook hier ‘om’. De roomse geestelijken moesten hun ambt neerleggen. De afgezette vicarissen kregen gedurende hun verdere leven een pensioen dat ten laste kwam van de opbrengst van de vroegere vicariaatsgoederen. (…) De eerste dominee die heel de [toenmalige] gemeente Hennaarderadeel (met Oosterend als hoofdplaats) bediende, was ds. Martinus Lauwerman’.

Het floreenstelsel.

Een van de brochures over het 'hoger beroep' inzake de beheerskwestie te Oosterend.
Een van de brochures over het ‘hoger beroep’ inzake de beheerskwestie te Oosterend.

Het midden van de negentiende eeuw is een belangrijke periode in de kerkgeschiedenis van Oosterend, evenals trouwens van alle hervormde gemeenten in Friesland. We doelen dan op de strijd tegen het zgn. ‘floreenstelsel’, waarover we al eerder schreven. Daarbij was de benoeming van de predikanten opgedragen aan de grondbezitters. De kerkenraad was verplicht de door hen gekozen predikant te beroepen. In verscheidene dorpen, waaronder Oosterend, ontstond daardoor omstreeks 1870 een grote onrechtvaardigheid: een voor het merendeel rechtzinnige gemeente met een orthodoxe kerkenraad werd opgezadeld met een vrijzinnige predikant, alleen omdat de floreenplichtigen (de kerkvoogden van de hervormde gemeente van Oosterend, als grootste grondbezitters) in meerderheid van de vrijzinnige richting waren.

Nu had de hervormde synode in 1869 een nieuwe regeling vastgesteld, en de vraag was, of daarmee het recht der florenen was vervallen. ‘In 1874 werd [zoals al eerder opgemerkt] een anti-floreenverbond opgericht – bedoeld om de invloed van grondeigenaren op kerkelijke benoemingen tegen te gaan – en mannen als Oppedijk, ds. De Koe en ds. Moquette van Sneek, pakten de zaak aan, daarbij gesteund door diverse rechtsgeleerden. Dezen adviseerden om tegenover de kerkvoogden van de florenen óók kerkvoogden door de geméente te laten kiezen en dan langs gerechtelijke weg de eersten te dwingen van hun onwettige bevoegdheid afstand te doen. Oosterend werd het proefkonijn. Uiteindelijk werd de kerkenraad door de Hoge Raad in het gelijk gesteld. Toen de uitslag bekend werd riep Dirk Jacobs Dijkstra zijn huisgenoten en personeel naar binnen: ‘No sille wy earst tankje’ (‘Nu zullen we eerst danken’). Tegelijk betekende die overwinning dat ruim driehonderd Friese hervormde gemeenten uit gevangenschap verlost waren’. In de tijd van de Doleantie gingen verscheidene van de meest vooraanstaande personen, die een aandeel hadden gehad in de strijd tegen de florenen, met de Doleantie mee.

In deze brochure maakte ds. De Koe duidelijk hoe de Friese Kerk gevangen zat in het systeem van het floreenstelsel.
In deze brochure maakte ds. De Koe duidelijk hoe de Friese Kerk gevangen zat in het systeem van het floreenstelsel.

Het voorspel van de Doleantie in Oosterend.

In diezelfde tijd heerste in de landelijke Nederlandse Hervormde Kerk grote onrust die, zoals bekend, uiteindelijk zou uitlopen op het kerkelijk conflict en de scheuring van 1886, de Doleantie. Reitsum, Kollum, Voorthuizen en Amsterdam waren maar enkele van de gemeenten waar een kerkscheuring plaatsvond. De Doleantie vond vooral ook in Friesland navolging, zoals onder veel meer in Heeg, Gaastmeer, Oudega-Idzega en Oosterbierum, zoals we eerder op deze website verhaald hebben. Ook in de hervormde gemeente van het Friese Oosterend, gelegen in de toenmalige Friese gemeente Hennaarderadeel, wilden sommigen ‘de Reformatie ter hand nemen’. Een en ander geschiedde uiteindelijk onder leiding van ds. J.C. Sikkel, gereformeerd (‘dolerend’) predikant in het nabijgelegen Hijlaard. In die tijd stond de rechtzinnige hervormde predikant ds. J.J. van der Weijde te Oosterend, die de hervormde kerk in dat dorp van 1882 tot zijn overlijden in 1906 heeft gediend.

Waarom naar het Gereformeerd Kerkelijk Congres?

Nu werd van 11 tot 14 januari 1887 in Amsterdam het Gereformeerd Kerkelijk Congres gehouden, dat samengeroepen werd ‘teneinde de Reformatie der Kerken te bespreken’. Want, zo lezen we in het notulenboek te Oosterend, ‘op vele en velerlei wijze was in de laatste jaren openbaar geworden, hoe diep Neêrlands Kerk gezonken was en van het voetspoor der vaderen was afgegleden en in opentlijke ongehoorzaamheid leefde met haren eenen Koning en Zaligmaker Christus Jezus. Waar Zijn Woord toch alleen heerschappijvoerend gezag moet hebben in de Kerk door Zijn eigen bloed gekocht, daar werd desniettemin de leervrijheid opentlijk gehuldigd en werd er vaak gehandeld alsof er geen Bijbel was. (…) De sacramenten werden op gansch ergerlijke wijze ontheiligd, en van de tucht was nauwelijks sprake meer. Zo werd daar henen geleefd, jaar in jaar uit, wél getuigende tegen de zonde en ongerechtigheid, maar níet de hand met beslistheid aan den ploeg geslagen om te redden wat nog te redden was. Evenwel Gods Woord werd níet veranderd, en al werd door de menschen dán weer dit en morgen weer iets ánders gewijzigd in hare bepalingen en ordeningen, Gods Woord sprak steeds van den eisch der gehoorzaamheid’.

‘Dit werd in toenemende mate, inzonderheid den kerkeraad van Amsterdam in het begin van het jaar 1886 op het harte gebonden. Zij toch werd wederom gedwongen om tot het Heilig Avondmaal toe te laten, personen die van de betekenis van dit Heilig Sacrament ook niet het minste wilden weten. (…) Toch bleef men getrouw en niettegenstaande het dreigen der menschen en het woeden der geesten kozen deze broeders vóor het recht en den eisch des Heeren, en tégen menschelijke inzettingen in strijd met dat Woord. Zo ontstond de vijandschap en werd er beraadslaagd wat toch te doen tegen dit ‘rustverstorend’ werk, en het gevolg was dat de getrouwen op zijde werden gedrongen om plaats te ruimen voor het ongeloof. Maar waar zoo van de zijde des vijands werd afgevuurd om de belijders van den Christus op zijde te dringen, daar kwam ook in de harten van velen de begeerte om elkander te zien, elkander te vermanen, elkander op te wekken en te vertroosten, en bovenal om voor en met elkander te bidden of de Heere Zijne genade nog mocht bewijzen aan Zijne diep gevallen Kerken om ze te leiden in het spoor der gerechtigheid’.

Aldus opent de schrijver het ‘Overzicht van de voorbereidende werkzaamheden tot Reformatie der Nederduitsch Hervormde gemeente te Oosterend’ dat (als inleiding op het notulenboek der Gereformeerde Kerk te Oosterend) de herinnering diende levend te houden aan de kerkelijke scheuring van 1886 en volgende jaren, die we de ‘Doleantie’ zijn gaan noemen.

Op 4 januari 1887 werd in Oosterend een bijeenkomst van bezwaarden gehouden, waar met algemene stemmen werd besloten twee afgevaardigden te zenden naar het ‘Gereformeerd Kerkelijk Congres’ dat van 11 tot 14 januari 1887 te Amsterdam werd gehouden. Ruim 1.500 afgevaardigden uit het hele land bespraken daar welke gezamenlijke maatregelen men zou kunnen treffen teneinde ‘het synodale juk af te werpen’. De beide afgevaardigden uit Oosterend, H.J. Althuizius en P.B. Ornee, rapporteerden daarover op de kerkenraad van 24 januari, maar men vond dat men het daarbij niet kon laten. Men wilde weer zoeken ‘naar den rechten weg overeenkomstig Gods getuigenis’.

In de Haeraut van 9 janaurui 1887 verscheen dit overzicht van het programma van het 'Gereformeerd Kerkelijk Congres'.
In ‘De Heraut van 9 januari 1887 verscheen dit overzicht van het programma van het ‘Gereformeerd Kerkelijk Congres’.

Verzoeken aan de kerkenraad.

Daarom richtten verscheidene leden van de hervormde gemeente van Oosterend zich in de maand augustus 1887 tot de kerkenraad met de opwekking dat de kerkenraad ‘zijn roeping zou gedenken’. Gezamenlijk zou men zich als gemeente voor de Heere moeten verootmoedigen en schuldbelijdenis moeten doen ‘over de treurige toestand van de Kerk’. Men lette er op, dat de bezwaarden zich niet zozeer tegen louter plaatselijke toestanden verzetten, maar tegen het feit, dat de Kerk in hun ogen bekneld werd door het door de Koning ingevoerde ‘Algemeen Reglement’ van 1816, waardoor de macht in feite bij de landelijke synode werd gelegd en niet bij de plaatselijke kerkenraden bleef (zoals dat door de Synode van Dordrecht in 1618-1619 in de Dordtse Kerkenorde was vastgelegd). De kerkenraad reageerde echter niet op het verzoek van de bezwaarden: ‘Ingekomen een brief, ondertekend door vierentwintig lidmaten der gemeente, waarin gewezen wordt op den treurigen toestand waarin ons kerkgenootschap verkeert en de kerkeraad verzocht wordt met de gemeente voor te gaan in ootmoedige schuldbelijdenis. Daar geene bepaalde vraag gedaan wordt acht de kerkeraad het onnoodig daarop te antwoorden en besluit genoemd schrijven voor kennisgeving aan te nemen’.

‘Rusteloos ging men [als ‘bezwaarden’] echter voort om dit begonnen werk voort te zetten en werden in dien tijd onderling de formulieren van den H. Doop en het H. Avondmaal onderzocht. Temeer werd men daardoor ook van de onhoudbaarheid der toestand overtuigd, zoodat er aan de stemmingen [voor het benoemen van kerkenraadsleden] niet onvoorwaardelijk meer kon worden deelgenomen’.

Ondertussen kwam bij de hervormde kerkenraad een brief binnen van een van de lidmaten, die meedeelde zijn kind te willen laten dopen in een ‘Dolerende Kerk’ in de buurt. Hij vroeg daarvoor een bewijs van zedelijk gedrag. De kerkenraad schreef terug dat die wens niet kon worden gehonoreerd, ‘omdat de bedoelde Dolerende Kerk geen wettige kerkeraad’ had, maar ook niet, omdat men niet kon inzien waarom dat kind niet gewoon in de hervormde gemeente van Oosterend kon worden gedoopt.

Kort daarna, op 5 december 1887, werden verkiezingen voor ouderlingen en diakenen gehouden. Op de vergadering van het Kiescollege werd door de bezwaarden een motie ingediend, waarin de kern van hun bezwaar als volgt werd verwoord en waarin voorgesteld werd te besluiten: ‘De vergadering van het Kiescollege alhier, alvorens tot stemming over te gaan, besluit bij dezen dat zij die tot het ambt van ouderling of diaken in de hervormde gemeente verkozen worden of verkozen zijn, zich in het ambt hebben te gedragen geheel in overeenstemming met hetgeen dienaangaande is bepaald in het formulier voor de bevestiging van ouderlingen en diakenen bij de Gereformeerde Kerken in Nederland in gebruik, en zulks met terzijdestelling van de reglementen, waar die in strijd zijn met bovengenoemd formulier’.

De motie had volgens de voorzitter echter veel te vérstrekkende gevolgen (vooral ook voor hemzelf). Ze werd daarom niet in behandeling genomen, ondanks dringende verzoeken dat wél te doen. Zes stemgerechtigde leden stonden toen op en verlieten de vergadering. Het vereiste quorum was daardoor niet meer aanwezig en de stemming moest worden uitgesteld. Met een woordspeling op de naam van de hervormde predikant Van der Weijde vermeldt het eerdergenoemde ‘Overzicht’: ‘De gemeente werd in plaats van bedíend behéerscht, en hij die beloofd had de kudde te weiden in de weide des Woords, sprak het opentlijk uit: voor de gevolgen daaraan verbonden deins ik terug. Zo werd de regel der Apostelen verlaten en boog men zich onder de macht van de hiërarchie’.

De preekstoel in de hervormde kerk van Oosterend.
De preekstoel in de hervormde kerk van Oosterend.

Ds. Van der Weijde merkte overigens nog wel op, dat ‘als er gelegener tijd zal gekomen zijn ik deze zaak in behandeling wil brengen’. De bezwaarden hoorden er echter niets meer over en schreven daarom op 24 januari 1888 opnieuw een brief aan de kerkenraad. Ze schreven daarin dat de kerkenraad er goed aan zou doen een gemeentevergadering te beleggen, zodat de gemeente zich kon uitspreken over de vraag welke betekenis zij hecht aan de bevestiging van ambtsdragers volgens het formulier, zoals dat in de kerkdiensten plaatshad. En welke toestand was volgens de bezwaarden nu ontstaan? ‘Déze toestand, dat de gemeente nu niet weet, wat zij van hare ambtsdragers in hunne bediening te wachten heeft; en dat de ambtsdragers niet weten, waaraan zij zich in hunne bediening te houden hebben’.

Op 5 februari antwoordde de kerkenraad dat ‘hij de gelegenheid wil geven den inhoud van dat schrijven in den geest der broederlijke liefde te bespreken’. Maar men had bezwaren tegen het voorstel een gemeentevergadering te houden, omdat men er door stemming immers tóch niet uit zou komen (of was men bang dat de argumenten van de bezwaarden onvoldoende konden worden weerlegd en vreesde men grotere onrust?).

De bezwaarden achtten dit antwoord echter onvoldoende: ‘Het was volstrekt niet overeeenkomstig het verzoek, veel minder naar de behoefte en het recht der gemeente’, zodat de brs. Joustra en Althuizius zich namens de bezwaarden andermaal tot de kerkenraad wendden. Het werd een lange brief. Men vroeg, waarom het nog nodig was het voorstel tot het houden van een gemeentevergadering te bespreken. Het ging om de binding aan de inhoud van de formulieren die in de kerkdiensten gebruikt werden om ouderlingen en diakenen te bevestigen. Daarover moest de onzekerheid weggenomen worden in de gemeente: het moest duidelijk zijn dat de kerkenraad zich overeenkomstig de belijdenis en in overeenstemming met de inhoud van de formulieren voor de bevestiging van ambtsdragers had te gedragen. ‘Is dit verzoek niet duidelijk, geachte broeders?’ (…) Het is ons er slechts om te doen dat deze zaak niet worde doodgezwegen’.

‘Toch scheen de kerkeraad niet te willen luisteren, maar zelfs van den kansel werd het meer en meer openbaar hoe men zich tegen den eisch des Heeren ging verzetten. Dit bleek ook uit het antwoord dat na verloop van eenigen tijd aan de adressanten werd toegezonden’.

In dat schrijven uitte de kerkenraad verbazing over het feit, dat de bezwaarden de inmiddels gevoerde correspondentie (ook de antwoorden van de kerkenraad op de vragen van de bezwaarden) in de ‘Friesche Kerkbode’ hadden gepubliceerd. (De ‘Friesche Kerkbode’ werd sinds 5 november 1887 wekelijks als officieel orgaan van de Friese ‘Nederduitsche Gereformeerde Kerken’ door de Dolerenden uitgegeven – ds. J.J. Ploos van Amstel van Reitsum was de eerste redacteur). De hervormde kerkenraad betwistte het recht van de bezwaarden om andermans brieven zonder toestemming te publiceren. ‘De kerkeraad zal daarom niet meer schriftelijk antwoorden’.

In een schuur.

Dat was voor de bezwaarden de reden zich niet meer onder het gehoor van de predikant te begeven, maar in het vervolg bijeen te komen in een schuur, eigendom van S. Joustra, om daar preken te lezen. Om te laten zien dat men ‘géén gemeentelijke samenkomsten [c.q. kerkdiensten] hield’ wilde men de opbrengst van de diaconiecollecte aan de hervormde kerkenraad aanbieden. Deze accepteerde die diaconiegelden echter niet.

In dezelfde tijd riep de kerkenraad de gemeente weer op tot het houden van verkiezingen voor ambtsdragers. Als reactie daarop deelden de bezwaarden in een schrijven, gedateerd 1 mei 1888, mee, dat ze niet meer zouden meewerken aan de verkiezing van ambtsdragers ‘om redenen al eerder genoemd’.

Ds. J.C. Sikkel  (1855-1920), die op 17 januari 1887 met zijn gemeente te Hijlaard in Doleantie ging.
Dr. J.C. Sikkel (1855-1920), dolerend predikant van het nabijgelegen Hijlaard, adviseerde de bezwaarden in Oosterend.

Teneinde nog een laatste maal een verzoek aan de kerkenraad te richten, verzochten de bezwaarde broeders aan dr. J.C. Sikkel, predikant van de ‘Nederduitsche Gereformeerde Kerk (doleerende)’ in het naburige Hijlaard, naar Oosterend te komen, om te adviseren over de te volgen handelwijze. Op 18 april vond die bijeenkomst plaats, ook in de schuur van Joustra. Het resultaat van de besprekingen was dat zou worden gezorgd ‘dat [in de schuur van Joustra] voortaan ’s zondags een spreker overkwam om de belangen der gemeente te bepleiten en den Heere op te dragen’.

Het laatste verzoek.

Op 5 augustus 1888 werd het laatste, wel zeer uitvoerige, ‘adres’ aan de kerkenraad gezonden. De bezwaarden vroegen de kerkenraad dringend om de oude Dordtse Kerkorde, die door de eerwaarde Synode van Dordrecht in 1618-1619 was vastgesteld, opnieuw bindend te verklaren en het door de koning ingevoerde ‘Algemeen Reglement’ van 1816 terzijde te stellen. De Kerk had volgens hen het bestuur van de Kerk, zónder zijn stem daartegen te verheffen, overgedragen aan besturen die ‘niet door de Heere, maar door menschen bedacht’ waren. ‘Dit zwijgen en nalaten der gehoorzaamheid moet op de geheele verwoesting onzer gemeente uitloopen’, schreven de bezwaarden. ‘Hóe hoog wij Uwe persoonen willen waardeeren, wij mogen de gemeente niet prijsgeven aan Uwe willekeur, maar zoo gij onrecht doet, moeten wij voor haar tegen u opkomen in den Naam des Heeren, zoodat gij dan bestrijders zult worden van Zijn recht. Daarvoor beware U Zijne genade‘. De bezwaarden deelden ook mee dat ze de kerkenraad niet meer zouden erkennen wanneer niet aan het door hen gestelde verzoek zou worden voldaan.

De kerkenraad antwoordde vlot (tóch schriftelijk!). Al twee weken later schreef men namelijk, zonder verder op het verzoek tot het houden van een gemeentevergadering in te gaan, ‘dat u [c.q. de bezwaarden] volgens Gods Woord, de opzieners en armverzorgers, wettig door de gemeente en derhalve door God geroepen, hebt te erkennen, zoolang de Heere hun het ambt niet ontneemt. De kerkeraad bidt u: keert terug van die weg. Mocht door u onze waarschuwing niet worden opgevolgd, dan stelt hij U en die met Uw schrijven instemmen, verantwoordelijk voor de gevolgen (…)’.

Dr. L.H. Wagenaar (1855-1910).
Dr. L.H. Wagenaar (1855-1910), institueerde de Dolerende Kerk van Oosterend.

Dolerend (24 september 1888).

De bezwaarde broeders stuurden vervolgens een circulaire aan alle ‘stemhebbende lidmaten der hervormde gemeente, dat is de Gereformeerde Kerk van Christus te Oosterend, die de drie Formulieren van Enigheid aanvaarden als accoord van kerkgemeenschap’. Na uitvoerig de gang van zaken in de voorafgaande weken te hebben geschetst ‘zoo roepen ondergeteekenden u op, om in den naam des Heeren, krachtens uw ambt als geloovigen, opzieners en diakenen te verkiezen en wel op woensdag 5 september 1888 des avonds te acht uur ten huize van S. Joustra, onder Oosterend, onder leiding van den deputaat der classis, nadat eene Ure des Gebeds, beginnende om 7 uur, waarbij Dr. L. Wagenaar [gereformeerd – ‘dolerend’ – predikant te Heeg] hoopt voor te gaan, is gehouden’.

Dr. Wagenaar hield een preek over psalm 23 (‘De Heer is mijn Herder, mij ontbreekt niets’) waarna onder zijn leiding tot ouderlingen werden gekozen S.W. Joustra (preses), H.J. Althuizius en D.J. Dijkstra; en tot diakenen A.R. Sijbrandij, T.Y. Vellinga (scriba) en J.H. Althuizius. Br. Dijkstra had echter tevoren bedankt, zodat de bevestiging van de anderen plaatsvond op zondag 23 september 1888, ’s avonds om 7 uur, ‘waarbij dr. J.C. Sikkel van Hijlaard het Woord bediende en naar aanleiding van Zacharias 13 vers 7: ‘Maar Ik zal Mijn hand tot de kleinen wenden’, een woord van ernstige beproeving, van heerlijke vertroosting en wijze besturing tot gemeente en ambtsdragers richtte’. Deze tekst in vers 7 zou later op de in de muur van het gereformeerde kerkgebouw geplaatste gedenksteen worden aangebracht.

De Heraut van 30 september 1888 publiceerde het bvericht van de instituering van de Dolende Ker te Oostyerend.
‘De Heraut’ van 30 september 1888 publiceerde het bericht van de instituering van de Dolerende Kerk te Oosterend.

Al snel werd de eerste gereformeerdekerkenraadsvergadering gehouden (en wel op 24 september 1888). Daar werd besloten het ‘juk der synodale hiërarchie af te werpen’ en ‘de kerkenordening van 1619, behoudens de vanzelf ontstane wijzigingen, in te voeren’. De door het ‘Gereformeerd Kerkelijk Congres’ opgestelde voorbeeldbrieven werden verzonden: aan de hervormde kerkvoogden werd van de ‘afwerping van het juk’ mededeling gedaan, terwijl men hun ook verzocht er voor te willen zorgdragen dat de kerkelijke goederen onder hun beheer niet aan hun bestemming onttrokken zouden worden, maar ‘voor als na, ten dienste van de gemeente mogen verblijven (waarmee natuurlijk de ‘dolerende gemeente’ bedoeld werd).

Aan de koning werd een zeer uitvoerig schrijven gericht, waarin de redenen en de gang van zaken met betrekking tot de ‘afwerping van het juk’ werden meegedeeld en waarin men zich aanbeval in ’s konings voortdurende bescherming. Ook de burgemeester kreeg een brief met de officiële mededeling van de instituering van de ‘Nederduitsche Gereformeerde Kerk (doleerende)’ te Oosterend. Last but not least werd natuurlijk ook de kerkelijke gemeente ingelicht (en wel op de eerstvolgende zondag, 30 september), ‘dat de kerkeraad in den afgeloopen week heeft besloten de synodale hiërarchie die ook hier sedert 1816 erkend werd, te verwerpen, en terug te keeren tot de gereformeerde Kerkenorde, laatstelijk in 1619 vastgesteld (…) en spreekt de kerkeraad de wensch uit, dat door de genade des Heeren de banden der gemeenschap weder naar den regel van het Lichaam Christi mogen werken tot Reformatie der Kerken’. De kerkenraad besloot bovendien een nieuw lidmatenboek aan te leggen, omdat het origineel in het bezit van de hervormden was.

De hervormde reactie.

De hervormde kerkenraad vroeg zich kort daarop in zijn vergadering af hoe daarop gereageerd moest worden. Men overwoog enkele mogelijkheden en besloot de door de Dolerenden gekozen ambtsdragers ter verantwoording te roepen in de kerkenraadsvergadering. ‘De kerkeraad der Ned. Herv. Gemeente te Oosterend (…) roept u op ter verantwoording in zijn vergadering van 8 oktober a.s. des voorm. 10 uur in de consistoriekamer (van de oude school)’. De ándere lidmaten, die aan de stemming hadden meegedaan, werden gewaarschuwd ‘voortaan u niet meer schuldig te maken aan dergelijke onwettige handelingen, zullende anders noordzakelijk leiden tot ontzetting uit het lidmaatschap der Ned. Herv. Kerk’.

Dat de gereformeerde ambtsdragers niet verschenen mag duidelijk zijn: wat had men nog met de hervormde kerk en de kerkenraad te maken? Men leefde immers sinds 23 september weer onder de Kerkenordening van Dordt? De hervormde kerkenraad achtte verder alle middelen tot terugbrenging uitgeput en berichtte de vijf met spijt dat ze vervallen waren verklaard van het lidmaatschap der Ned. Herv. Kerk.

Maar daarmee was de kous niet af. Regelmatig vertrokken namelijk hervormden naar de Gereformeerde Kerk; zo bleek al snel dat eenentwintig lidmaten (‘buiten de eerderen’) op 27 januari 1889 aan het Avondmaal in de Gereformeerde Kerk hadden deelgenomen. Hun werd verzocht aan de hervormde kerkenraad mee te delen of ze nog als lidmaat van de hervormde gemeente wilden worden beschouwd, en zoja, of ze dan beloofden in het vervolg niet weer bij de gereformeerden aan het avondmaal te gaan. Maar… ze wensten zich níet te ‘bekeren’, zodat ze al snel uit het hervormde lidmatenboek werden geschrapt.

In september 1889 bezochten drie vrouwelijke hervormde lidmaten het Avondmaal in de Gereformeerde Kerk. Ook hun werd aangezegd dat ze uitgeschreven zouden worden uit het lidmatenboek. Veder werd begin 1890 een lid geschrapt nadat hij (op de vraag van de hervormde kerkenraad of hij lid wilde blijven) had geantwoord dat hij ‘wilde behooren tot de Geref. Kerk te Oosterend, in welke Kerk ik meen eenmaal belijdenis te hebben gedaan en dat ik mij niet heb aangesloten noch denk aan te sluiten bij ene andere kerk’.

De in 1902 in gebruik gneomen gereformeerde kerk te Ooasterend.
De in 1902 in gebruik genomen gereformeerde kerk te Oosterend.

Kerkbouw.

De gereformeerden moesten ondertussen uitzien naar een andere schuur om daar kerkdiensten te houden. Aanvankelijk vergaderde men in het huis van Wiebren van Dijk (dat later het schoolhuis werd) en daarná in een huis op de Brouwerspolle. De timmerschuur van R.T. Jongema (gesitueerd op de Wopkepolle) voldeed aan de gestelde eisen en werd gehuurd tót de tijd dat het definitieve kerkgebouw klaar zou zijn. In de volksmond heette het ‘it reade hok’ (‘het rode hok’). De hervormde kerkenraad zag het met lede ogen aan en besloot de burgerlijke gemeente te vragen de kerkdiensten in de schuur te verbieden, omdat het bouwsel zich in de onmiddellijke omgeving van het hervormde kerkgebouw bevond, ‘op verre op geen afstand van 200 ellen zooals door de wet wordt bepaald en bovendien geheel van hout is samengesteld, waardoor de hinder des te grooter wordt’. Maar de gemeente had al toestemming gegeven, zodat het verder geen zin had actie te ondernemen.

In 1902 werd echter op dezelfde plaats als ‘it reade hok’ – aan de Wynserdyk, zoals de straat toen heette – ‘een keurig stenen kerkgebouw’ geplaatst, met boven de ingang de bijbeltekst: ‘Ik zal Mijn hand tot de kleinen wenden’. Ds. E.Th. Ploos van Amstel (1858-1923) was de eerste herder en leraar die de Gereformeerde Kerk van Oosterend gediend heeft. Hij is daar overigens maar een jaar in functie geweest, want hij ging al gauw met emeritaat.

Ds. J.J. van der Weijde. hervormd predikant ten tijde van de Doleantie te Oostereend, overleeg in 1906 (Leeuwarder Coiurqant, 5 september 1906).
Ds. J.J. van der Weijde. hervormd predikant ten tijde van de Doleantie te Oosterend, overleed in 1906 (Leeuwarder Courant, 5 september 1906).

Tenslotte.

Sinds 11 mei 1986 bestond een federatief samenwerkingsverband tussen hervormden en gereformeerden in Oosterend. Na de landelijke kerkenfusie van gereformeerden en hervormden in 2004, waardoor de Protestantse Kerk in Nederland ontstond, werd het gereformeerde kerkgebouw verkocht. Het is nu een kunstcentrum.

Bronnen en literatuur.

Archief van de Gereformeerde Kerk te Oosterend.

Archief van de Hervormde Gemeente te Oosterend.

A. Algra. De Historie gaat door Het Eigen Dorp, deel II, p. 255-268. Leeuwarden, g.j.

A. Bloembergen Ezn., Memorie van Eisch in Hooger Beroep ingediend bij het Gerechtshof te Leeuwarden door kerkvoogden der Nederduitsch Hervormde Gemeente te Oosterend. Leeuwarden, g.j.

G.H. van Kasteel, Na vijf-en-twintig jaren. Bladzijden uit de geschiedenis der Doleantie in Friesland. Sneek, 1911

Kerkenraad Geref. Kerk te  Oosterend,  Overzicht van de voorbreidende werkzaamheden der Nederduitsch Hervormde Gemeente te Oosterend. Oosterend, 1887

G. Knol, Twee sporen op een weg. Gedenkboek ter gelegenheid van 100 jaar Gereformeerde Kerk in Oosterend (Wymbr.). Oosterend, 1988

S.S. de Koe, De Gevangenschap der Friesche Kerk. Amsterdam, 1874

N.N., Ferslach fan de skiednis fan de Herfoarme Gemeente en de Grifformearde Tsjerke fan Easterein e.o. Oosterend, …

K. Reitsma, De Martinikerk van den Dorpe Oosterendt. Oosterend, g.j.

© 2016. G.J. Kok. GereformeerdeKerken.info