De instituering van de Gereformeerde Kerk te Lutjegast (1893)

Wat aan de instituering in Lutjegast voorafging.

De Christelijke Afgescheidene Gemeente van Grootegast werd op 20 juni 1835 geïnstitueerd door ds. H. de Cock (1801-1842) uit Ulrum, ‘de Vader der Afscheiding’. Dat gebeurde ten huize van Wiebe van der Molen, die toen 31 jaar oud was. Het dorp Lutjegast behoorde in die tijd tot de Kerk te Grootegast; het dorp ligt twee kilometer ten noorden ervan; op de lijst met namen van hen die op de dag van de instituering toetraden tot de Afgescheiden gemeente van Grootegast, komen we ook die van Anne Siebes de Vries en Tjitske Eises Wijma tegen, een boerenechtpaar uit Lutjegast.

Ds. De Cock, in de begintijd de enige Afgescheiden predikant in Groningen en Drenthe, is meerdere malen in of in de omgeving van Grootegast geweest om voor te gaan in godsdienstoefeningen. Deze diensten werden gehouden in boerenschuren of in particuliere woninkjes van de meestal eenvoudige Afgescheidenen. Zoals bekend, was het op grond van een door de regering tevoorschijn gehaalde Napoleontische wet verboden godsdienstoefeningen te houden, waar meer dan twintig mensen aanwezig waren. Het gevolg van de vaak druk bezochte ‘ongeoorloofde’ bijeenkomsten was, dat de betreffende huiseigenaren of bewoners van het huis waar bijeenkomsten gehouden werden, een boete kregen; dat overkwam ook Former Alberts Douma te Lutjegast, 38 jaar oud en van beroep landbouwer, omdat ‘in een schuur voor meer dan zestig personen is geoefend: boete ruim fl. 32; dat was overigens de laatste veroordeling in de gemeente Grootegast’.

Van 1852 tot 1898 was ds. E. van de Berekamp (1821-1904) predikant van de Christelijke Afgescheidene Gemeente te Grootegast. Hij heeft zijn lange predikantsloopbaan deels beschreven in zijn ‘Veertigjarige levenservaring’. Toen Lutjegast in 1893 een zelfstandige Gereformeerde Kerk werd, was hij dus predikant van de Kerk te Grootegast.

Het graf van ds. E. van de Berekamp van Grootegast
Het graf (in Grootegast) van ds. E. van de Berekamp (1821-1904) gereformeerd predikant van Grootegast.

Het dorp Lutjegast, vroeger Luttigkegast en nóg vroeger Minorsgast geheten, telde omstreeks 1846 in de kom van het dorp zevenendertig huizen met plm. 260 bewoners, maar met de kerkelijk daartoe behorende gehuchten Eibertburen, De Westerhorn en De Wieren vijfenzestig huizen met ongeveer 450 inwoners, die meestal hun bestaan vonden in de landbouw. Men verbouwde boekweit en rogge en aan de noordkant van het dorp haver, bonen, koolzaad, tarwe en vlas. Ook veeteelt was in die streek van aanmerkelijk belang (men mestte daar veel varkens voor de markt in Groningen). De inwoners waren bijna allemaal hervormd, van wie veertig belijdende leden; de (openbare) dorpsschool werd in die tijd door gemiddeld vijfenzeventig kinderen bezocht.

De oude gereformeerde kerk te Grootegast.
De oude gereformeerde kerk te Grootegast.

Samenkomsten.

In een oude toespraak, die nog steeds in het kerkarchief bewaard wordt, lezen we wat aan de instituering van de Gereformeerde Kerk te Lutjegast voorafging. Daaruit blijkt, dat rond 1860 in het dorp slechts zes huisgezinnen waren (behorende tot de Afgescheiden Gemeente te Grootegast) die ‘belijders der Waarheid’ genoemd mochten worden. Terwijl de wereld rondom ‘zich vergreep aan het goddelijk gebod van de zondagsheiliging, enz., vestigde de verver P. Kramer zich in 1868 in Lutjegast. Met hun lot bewogen ging hij onder hen werken en hield huis aan huis samenkomsten. Men sprak over God en Zijn Dienst en hoe de weg ten Leven leidde’. Omdat er langzamerhand meer belangstelling kwam voor die ‘vergaderingen der vromen’, zocht men gelegenheid plaatsruimte te bekomen ‘om ieder die wilde onder de bearbeiding van ’s Heeren Woord te brengen’.

Evangelisatie te Lutjegast.

‘In het jaar 1877 is door enige leden der Chr. Geref. Gemeente van Grootegast, die in Lutjegast woonachtig zijn, een huis gekocht om er te evangeliseren. Dat huis was beschreven op naam der gemeente van Grootegast [dat stuk grond ‘met eene behuizing met erf en tuin’ was in april 1877 door B.R. Hazenberg aan de Christelijke  Gereformeerde Gemeente van Grootegast verkocht voor fl. 720]. ‘Wel hadden de leden van Lutjegast pogingen aangewend zich als rechtspersoon te doen erkennen, maar door allerlei moeilijkheden wendden zij zich later tot de kerkeraad met het verzoek het aangekochte perceel op naam der gemeente te nemen. Eerst aarzelde de kerkeraad, doch eindelijk gaf hij toestemming onder deze voorwaarde: er moest een bewijs worden afgegeven door de leden van Lutjegast inhoudende, dat al de bezwaren aan dat huis verbonden voor rekening zouden zijn voor de leden in Lutjegast. Tevens zou de kerkeraad dan een bewijs geven dat genoemde leden er mede konden handelen naar eigen goedvinden, en dat de kerkeraad zich nimmer als eigenaar van het gekochte mocht doen gelden. Deze bewijzen zijn wederkerig afgegeven’.

‘De Evangelisatie heeft in dat gebouw onder ’s Heeren zegen veel uitgewerkt; een zondagsschool en jongelingsvereeniging werden opgericht. Ook werd daar door een der leden gecatechiseerd en elke zondagavond een leerrede gelezen. Onder deze bedrijving verspreidde zich de kennis der Waarheid meer en meer. (…) Tot onze blijdschap zagen wij nu en dan personen in ons midden die anders gewoon bij de (hervormde) moderne predikant van ons dorp ter kerk gingen. Deze werkzaamheden duurden met meer en minder opgewektheid tot het jaar 1886, toen God wonderdadig door zijn Geest in ons midden kwam werken. Vele zondaren werden bekeerd. De opgewektheid was algemeen. Meer dan dertig jonge menschen werden overgebracht uit de duisternis tot Gods Wonderbaar Licht’.

‘Vervolgens werd al gauw (met steun van de gereformeerde predikant van Grootegast) getracht predikanten te vinden die in het gebouwtje wilden voorgaan. Met veel zegen werd daar gewerkt. De opkomst onder de prediking werd langzaam maar zeker groter, zodat uiteindelijk het aangekochte huis de toeloop niet meer kon bevatten. Er werd behoefte gevoeld aan een ruimer en frisscher lokaal. Daartoe werd geld ingezameld waarna het gebouw in de zomer van 1886 tot stand kwam’.

Een bouwtekening uit 1912, toen sprake was van het vergroten van het bestaande evangelisatiegebouwtje uit 1886.
Een bouwtekening uit 1912, toen sprake was van het vergroten van het bestaande evangelisatiegebouwtje uit 1886.

Een eigen gemeente gewenst.

Al gauw deed zich de wens gevoelen een zelfstandige gemeente te stichten. Een commissie uit Lutjegast wendde zich met dat verzoek meerdere malen tot de kerkeraad van Grootegast, die er vooralsnog echter geen toestemming voor gaf. De reden van de weigering was, dat de gemeente zich wegens de daaruit voortvloeiende financiële schade niet staande zou kunnen houden. Bovendien – zo meende men – kon ieder die het Woord Gods horen wilde immers naar Grootegast komen? Weliswaar gaven de Lutjegasters toe dat er enige stoffelijke bezwaren aan hun plannen verbonden waren (het zou inderdaad wat meer offers kosten), ‘maar ’s Heeren Rijk zou er mee gebaat zijn’. De kerkenraad meende echter dat aan het stichten van een eigen gemeente te Lutjegast geen behoefte was, wat door Lutjegast natuurlijk ten stelligste werd ontkend: ‘hoeveele onverschilligen blijven immers in hunne woningen of gaan op verkeerde wegen, die het de moeite niet waard is om op drie kwartiers afstand ter kerk te gaan? De kerkenraad bleef echter weigeren.

‘Daarna hebben we ons menigmaal tot de classicale vergadering gericht met dezelfde begeerte, haar voorstellende de dringende behoefte der zaak en de wensch onzes harten; maar ook daar werden wij telkens afgewezen met het oog op de financiële bezwaren voor Grootegast en Lutjegast beide. Ook was [de Kerk van] Stroobos [ongeveer drie kilometer ten westen van Lutjegast] voor ons geen geringe belemmering op de classis; maar dat is met het vertrek van ds. J. Dijk (1857-1936) en met de komst van ds. J. van der Sluis (1862-1943) aldaar geheel weggevallen’ (in Stroobos was men bang dat de instituering van de Kerk in Lutjegast (gelegen tussen Grootegast en Stroobos) nadelige (financiële) gevolgen voor de Kerk van Stroobos zou hebben).

De zijkant van het in 1886 gestichte evangelisaitegebouwtje zoals dat er na de uitbreiding in 1912 zou uitzien.
De zijkant van het in 1886 gestichte evangelisatiegebouwtje, zoals dat er na de uitbreiding in 1912 zou uitzien. De twee rechter ramen stellen hier het uitgebreide gedeelte voor.

Uiteindelijk werd op de classicale vergadering van mei 1890 een commissie van onderzoek benoemd die zowel in Grootegast als in Lutjegast kwam praten. Die commissie ‘heeft ons bezocht in de daarop volgende maand juni en bevonden dat de belangstelling in en de begeerte naar een eigen gemeente bij ons algemeen was. Ook had de classis ons bevolen eens te beproeven hoeveel traktement wij bij intekening konden krijgen, waaraan wij gevolg hebben gegeven. Het beliep om de vierhonderd gulden ’s jaars’. Maar ook dit bezoek had niet het gewenste gevolg.

‘Een eigen gemeente geëischt…’.

‘Op de classisvergadering van oktober 1890 heeft Lutjegast gedaan wat ze niet gaarne doen wilde. Ze heeft toen gedaan niet gelijk vroeger eene gemeente verzócht, maar geëischt. Die eisch is ons toen niet ontzegd, maar de classis raadde ons nog eens met de kerkeraad te onderhandelen. Ze heeft ook daaraan gevolg gegeven, maar van onderhandelingen was geen sprake. De kerkeraad openbaarde zich zoo ver genegen als ooit. Daarop hebben wij de classicale vergadering van februari 1891 mededeeling gedaan omtrent de ontvangst van den kerkeraad. Staande de vergadering werd ons gevraagd wat ons plan was indien ons eens toestemming tot een zelfstandige gemeente werd gegeven, of we eerst vakant dachten te blijven of dadelijk werk te maken om een eigen leeraar te bekomen. Ons antwoord daarop was, dat we in dezen niet wilden vooruitlopen, maar dat Lutjegast wel behoefte had aan een eigen leeraar, ook met het oog op het herderlijk verkeer in hun midden. Daarom dachten wij in deze zaak zo spoedig werkzaam te zijn. Nog wenschte men te weten of er al iets voor een pastorie was gedaan. Ons antwoord was ontkennend. Daar waren wij nog niet aan toe. Eerst gemeente, daarna een pastorie, en dan een leeraar beroepen’.

Zo hadden de gereformeerde broeders in Lutjegast dus een duidelijk beleid uitgestippeld. Een beleid waarop niet veel aan te merken viel. ‘Maar een en ander baatte ons niet. De classis bleef bij haar vroeger advies om met de Evangelisatie op de oude voet voort te gaan en wílden wij, zoo konden wij ons wenden tot de provinciale of zoo noodig de [landelijke] synodale vergaderingen, opdat deze zaak zou worden beslecht’. En dat zou gebeuren.

De uitspraak van de Generale Synode 1891.
De uitspraak van de Generale Synode 1891.

In 1891 had men dus voor de zoveelste maal getracht toestemming te krijgen voor het stichten van een eigen, zelfstandige kerkelijke gemeente. Vooral het probleem van de financiën was er de oorzaak van, dat de kerkenraad in Grootegast geen toestemming verleende. Hoe zou men de Kerk van Grootegast kunnen blijven onderhouden wanneer men de inmiddels honderdveertig in Lutjegast wonende leden zou moeten missen? Hoe zou men de armen kunnen bedélen? Hoe zou men het kerkgebouw kunnen onderhouden? En vooral: hoe zouden Grootegast én Lutjegast beíde nog een predikant kunnen bekostigen? Kwamen zo beide gemeenten niet in gevaar?

 Naar de generale synode (1891).

Maar de wens van de broeders in Lutjegast bléef. Men ging de kerkelijke weg verder bewandelen, zodat men tenslotte bij de particuliere synode belandde, waar men… gelijk kreeg! Op 11 juli 1891 verklaarde de provinciale vergadering, dat de broeders in Lutjegast hun gang konden gaan. Maar wie denkt dat daarmee de zaak geregeld was, vergist zich. Vanuit Grootegast en Stroobos werden namelijk bezwaarschriften bij de particuliere synode ingediend, zodat uiteindelijk de vrijheidsaanvraag van Lutjegast op de landelijke christelijke gereformeerde synode van 1891 behandeld werd. Uit die besprekingen bleek, dat ook in het dorp zélf bezwaren tegen de instituering van een eigen gemeente leefden; de Acta van de synode lichten ons omtrent hetgeen op zaterdag 22 augustus 1891 besproken werd, helder in:

‘Aan de orde wordt gesteld behandeling van ingekomen stukken, en wel in de eerste plaats een protest van de Chr. Ger. Gem. te Stroobos tegen een besluit der provinciale synode van Groningen van 11 juli jl., waarbij aan leden dier gemeente woonachtig te Lutjegast vrijheid is verleend een zelfstandige gemeente te worden. De Commissie van Rapport en Advies deelt de vergadering de gronden van het protest mede, alsook haar advies, waarna het voor en tegen ernstig wordt overwogen. Uit nadere toelichting der Commissie van Rapport blijkt, dat na de provinciale vergadering [op 11 juli 1891] uit Lutjegast zélve bezwaren tegen ’t vormen eener zelfstandige gemeente zijn ingebracht, waarna de commissie zich vereenigt met ’t volgende voorstel, ‘t welk ter tafel komt en met algemeene stemmen wordt aangenomen: ‘De synode, overwegende ter eener zijde, dat er voor de gemeenteformering te Lutjegast vele dringende redenen bestaan; doch dat er ter anderer zijde voor Grootegast en voor Stroobos tegen die formering ernstige bezwaren zijn ingebracht; en tevens overwegende, dat er tegen die formering bezwaren ingebracht zijn uit Lutjegast zélve, die op de provinciale vergadering nog niet bekend waren; besluit: deze zaak ter nader onderzoek en overweging terug te wijzen naar de kerkeraad, classis en provincie, waaronder Lutjegast ressorteert’. Terug bij ‘Af’ dus…

De kerkelijke weg opnieuw gegaan.

Kennelijk hebben de broeders van Lutjegast, na de gedane uitspraak, het hoofd niet in de schoot gelegd. Men begon weer helemaal overnieuw. Overeenkomstig het besluit van de generale synode ging men weer overleggen met de kerkenraad van Grootegast en met de classis Enumatil. En zo kwam men op 24 augustus 1892 opnieuw bij de jaarlijkse vergadering van de Particuliere Synode van Groningen. Andermaal, net als op 11 juli 1891, werd daar toestemming gegeven voor het stichten van een eigen Kerk. En weer kwamen tegen dat besluit protesten binnen die opnieuw op de generale synode, nu die van 1893, behandeld zouden worden. Maar ditmaal zouden de broeders succes hebben!

In de Acta van de synode lezen we de hele gang van zaken uitvoerig in het rapport dat ter synode werd voorgelezen door professor M. Noordtzij (1840-1915) uit Kampen. Voor de duidelijkheid geven we het hieronder letterlijk weer:

Rapporteur prof. M. Noordtzij (1840-1915).
Rapporteur prof. M. Noordtzij (1840-1915).

Het oordeel van de generale synode (1893).

‘Bij missive van 19 juli 1893 wendt zich tot de generale synode de Kerk van Grootegast, classis Enumatil, naar aanleiding van de onderhandelingen in de classis en de provinciale synode van Groningen gehouden, over het verzoek van Lutjegast, tot heden behorende tot de Kerk van Grootegast, om over te gaan tot de stichting eener afzonderlijke Kerk. Reeds in 1890 was deze wensch van Lutjegast in behandeling in de classis, die destijds, blijkens het overgelegde afschrift, aan Lutjegast den raad gaf om vooralsnog af te zien van het bedoelde voornemen, zulks op grond van de vrees dat de financiële krachten van Lutjegast tekort zouden schieten voor de onderhouding van den kerkedienst. Desniettemin bleef de wensch van Lutjegast aan de orde. De classis, andermaal geadviseerd, raadde den broeders, mede blijkens het overgelegde afschrift, opnieuw met den kerkenraad van Grootegast te onderhandelen’.

‘De broeders van Lutjegast wendden zich, toen (naar het schijnt) die onderhandeling met Grootegast tot geen gewenscht gevolg had geleid, tot de provinciale synode van Groningen. Deze besloot in haar zitting van 24 augustus 1892 dat het haar noodig voorkwam, dat de kerkeraad van Grootegast toestemming gaf tot het stichten der Kerk te Lutjegast. Hiertegen komt nu de raad van Grootegast op. Het besluit van de provinciale synode was genomen naar aanleiding van een verslag der gecommitteerden die ter plaatse een onderzoek instelden. De bezwaren door Grootegast aangevoerd, zijn onder vier hoofden gebracht: doch de drie eerste overwegingen betreffende slechts ééne bedenking, die der geldmiddelen; terwijl het vierde bezwaar enkel daaraan toevoegt de opmerking, dat de afstand tusschen de beide gemeenten ‘zoo gering is, dat daarin geen bezwaar kan gelegen zijn om ze beide onder eene Kerk te houden’.

‘De vraag komt inderdaad hierop neder, of Lutjegast bij Grootegast behoort te blijven op de enkele grond, dat anders Grootegast een zwakke Kerk zou worden, niet in staat om de kerkedienst te onderhouden. Het eerst komt in aanmerking of er reden is om den wensch van Lutjegast, door de classis slechts met aarzeling afgewezen en door de provinciale synode toegewezen, toe te staan. Hiertegen schijnt geen bedenking te bestaan. Lutjegast acht zichzelf in staat tot de onderhouding van de kerkedienst, niet in eene voorbijgaande opwelling, maar bij volharding gedurende drie jaren. Er is een kerkgebouw overeenkomstig de behoefte der bevolking, gelijk aan de gecommitteerden der synode bleek. Is de Kerk aldaar geïnstitueerd, dan is er gelegenheid voor Lutjegast, om door een eigen kerkeraad te voorzien in de zorg voor de bediening des Woords. Wel moet ook met ernst overwogen worden of, wanneer de beide gemeenten uiteengaan, Grootegast zal worden gemaakt tot eene zwakke Kerk’.

‘Het zal natuurlijk niet makkelijk zijn uit te maken of Grootegast werkelijk de noodige financiëele krachten mist; maar het schijnt dat de generale synode in dit opzicht wel zooveel vertrouwen zal kunnen stellen in de gecommitteerden der provinciale synode, die de kwestie ter plaatse onderzochten en die in de financiëele bezwaren van Grootegast geen genoegzamen grond vonden om Lutjegast in het ongelijk te stellen. Voorts schijnt het niet aannemelijk, dat de wensch van Lutjegast moet worden afgewezen enkel omdat daardoor een geringe financiëele steun aan Grootegast zou worden onttrokken. Een gerínge steun; want blijkens een bericht, onderhands ontvangen, draagt Lutjegast slechts voor eene som van ongeveer fl. 60 per jaar bij’.

De oorspronkelijke plattegrond van het uit 1886 daterende evangelsiastiegebouwtje.
De oorspronkelijke plattegrond van het uit 1886 daterende evangelisatiegebouwtje.

‘Op grond van deze overwegingen adviseert uwe commissie te besluiten: den kerkeraad der Kerk te Grootegast te kennen te geven, dat de nabijheid van beide Kerken en de overwegingen van financiëelen aard, welke het belang der Kerk betreffen, geen genoegzamen grond opleveren om het besluit der provinciale synode ten aanzien der Kerkstichting te Lutjegast ter zijde te stellen en alzoo aan zijn verzoek om te bevorderen ‘dat Lutjegast vereenigd blijve’ met de Kerk van Grootegast, niet kan worden voldaan’.

De gemeente geïnstitueerd (24 november 1893)!

Eindelijk was de zo gewenste toestemming dus verleend! Was het een wonder dat de broeders en zusters dankbaar waren toen hun gemeente geïnstitueerd werd? ‘In het jaar onzes Heeren 1893, den 24 November, is alhier te Lutjegast de Gereformeerde Gemeente gesticht. Des namiddags te twee uur trad voor ons op den WEW Heer ds. J. Meijer (1837-1906), predikant te Marum. ZEW sprak een gepast woord naar aanleiding van Zacharias 4:6b. Daarna werden onder leiding van de WEW Heer ds. J. Diemer (1839-1915), predikant te Oldehove, zes kerkenraadsleden gekozen, bestaande uit drie ouderlingen en drie diakenen. Vierentwintig stemgerechtigde manslidmaten brachten hunne stem bij vrije verkiezing uit. Gekozen werden als ouderlingen P. Kramer, J. Hazenberg, R. Faber en tot diakenen H. Buffinga, Jan van der Velde, H. van der Laan. Des avonds om zeven uur trad voor ons op ds. J. van der Sluis, predikant te Stroobos. Zijne EW sprak eene boeiende rede uit naar aanleiding van Efez. 2:19-22 en bevestigde daarna de gekozen ouderlingen en diakenen in hun dienstwerk. Nadat ds. Van der Sluis door de Deputaten als consulent dezer gemeente was aangewezen, eindigde deze voor onze gemeente onvergetelijke plechtigheid’.

Ds. J. van der Sluis (1862-1943) an de Gereformeere Kerk te Stroobos, die de pas gekozen ambtsdragers in Lutjegast bevestigde, waarmee de Kerk aldaar geïnstitueerd was.
Ds. J. van der Sluis (1862-1943) van de Gereformeerde Kerk te Stroobos, die de pas gekozen ambtsdragers van Lutjegast bevestigde, waarmee de Kerk aldaar geïnstitueerd was.

De eerste kerkenraadsvergadering werd gehouden op 27 november 1893. Tijdens die bijeenkomst droeg het bestuur van de Evangelisatie de zaken over aan de kerkenraad. De Gereformeerde Kerk van Grootegast verkocht op 29 september 1894 de ‘zeven are zestig centiare grond gelegen te Lutjegast met het daarop staande kerkje’ aan de Gereformeerde Kerk van Lutjegast, zodat het evangelisatiekerkje nu eigendom werd van de kersverse kerkelijke gemeente van Lutjegast.

Een grensregeling.

Men besloot de genabuurde Kerken zo snel mogelijk te bezoeken om te komen tot een voor ieder bevredigende grensregeling. Dat ging overigens helemaal niet zo makkelijk, zoals bleek op een buitengewone kerkenraadsvergadering op 12 oktober 1894. Enkele afgevaardigden van de kerkeraad van de Gereformeerde Kerk van Stroobos kwamen toen op bezoek om over de grensregeling tussen beide gemeenten te spreken. ‘Na eenige bespreking bleek, dat de zaak niet tot een gewenscht einde kon worden gebracht’. De grensregeling met de Kerk van Grootegast zou zelfs in 1901 nog geregeld moeten worden! Op 3 oktober dat jaar zond de kerkenraad van Grootegast een schriftelijk voorstel aan de Kerk van Lutjegast, waarmee de kerkeraad zich overigens in het geheel niet kon verenigen. Ze moesten maar persoonlijk naar Lutjegast komen, vond men; dat praatte makkelijker. Een maand later waren ze er en zie: ‘een precieze grensregeling wordt bedongen’.

Tenslotte: de eerste predikant (1895) …

Op 4 januari 1895 begon de kerkenraad met het beroepingswerk: de groeiende gemeente van Lutjegast (die volgens de officiële cijfers toen al ongeveer 370 leden telde) had behoefte aan een voorganger. Vandaar dat een drietal opgemaakt werd van predikanten-mét-een-gemeente; eerst werd ds. M. Meindertsma (1865-1950) van Oldekerk beroepen, die echter in februari bedankte. Het volgende drietal werd in mei opgemaakt, waaruit Ds. J. Meijer (1870-1937) van Langeslag (Ov.) beroepen werd, die echter in juni bedankte. Men besloot toen een kandidaat te zoeken, die dus nog geen eigen gemeente had. Op 10 augustus werd uit een drietal kandidaat W. Bouwman (1868-1958) beroepen, die – tot grote blijdschap van de kerkenraad en ongetwijfeld ook van de gemeente – het beroep aannam. Op 8 december werd ds. Bouwman bevestigd door ds. Meindertsma naar aanleiding van Ezechiël 33:1-11 (waarin de mens vermaand wordt zich te laten waarschuwen door en te luisteren naar Gods Woord); ’s middags deed hij intrede met een preek op 1 Cor. 1:23 (‘… doch wij prediken een gekruisigde Christus…’). Zo had de Kerk van Lutjegast zijn eerste predikant gekregen!

Ds. W. Bouwman (1868-1958), de eerste predikant van de Gereformeerde Kerk te Lutjegast.
Ds. W. Bouwman (1868-1958), de eerste predikant van de Gereformeerde Kerk te Lutjegast.

… en een nieuwe kerk (1922)!

Omdat de belangstellingc voor de evangelisatiearbied te Lutjgeasdt groeide, maakte men in 1912 plannen om, het gebouwtje uit te breiden (zie ook de schets hierboven).
Omdat de belangstelling voor de evangelisatiearbeid te Lutjegast groeide, maakte men in 1912 plannen om het gebouwtje uit te breiden (zie ook de schets hierboven).

Het evangelisatiegebouwtje werd op een gegeven moment te klein. Vandaar dat besloten werd te komen tot de bouw van een nieuwe kerk. In december 1916 (de kerk telde toen 532 leden) stelde de toenmalige predikant ds. I. Tonkens (1879-1935), voor te trachten gelden in te zamelen voor de kerkbouw. De nieuwe kerk zou op dezelfde plaats gebouwd worden als het evangelisatiegebouwtje. De kerkelijke gemeente stemde met de bouwplannen in. Toch zou de kerkbouw pas drie jaar later aanvangen (de Eerste Wereldoorlog maakte de plannen financieel onmogelijk). Maar toen besloten kerkenraad en gemeente in een gezamenlijke vergadering definitief met het bouwplan voortgang te maken. Ook vonden de gemeenteleden het redelijk dat de uit de kerkbouw voortvloeiende lasten naar draagkracht zouden worden verdeeld. In de bewaard gebleven notulen lezen we nauwelijks iets over de kerkbouw. Wel weten we dat de aannemers Gj. van der Wal en R. Hollema uit Twijzel de kerk bouwden en dat J. Lieffering uit Grootegast de elektrische verlichting in de kerk aanlegde. Helaas lazen we niets over een (feestelijke) ingebruikneming van de kerk, die eind 1922 plaatsvond, toen de kerk inmiddels 620 leden telde en dus in enkele jaren behoorlijk gegroeid was. Wel vertelde J. Notebomer in een bouwverslagje uit die tijd dat het bouwterrein ongeveer vierkant was en dat de architect moest woekeren met de ruimte, wilde hij de door de kerkenraad gewenste plaatsruimte kunnen realiseren.

De gereformeerde (nu PKN-) kerk te Lutjegast.
De gereformeerde (nu PKN-) kerk te Lutjegast.

Hij schreef: ‘Onze bouwmeester kwam al gauw tot de ontdekking dat hij vier tongevels moest bouwen om de [benodigde] ruimte op de galerij te krijgen en om ruimte te maken om het orgel te plaatsen. Zo ontstond al tekenende een kerk met verschillende dakvlakken dewelke precies midden in de kerk samenkwamen. Er ontstond zo een kruising van dakvlakken. Maar wanneer je daarvoor kiest gaat de kerk door de druk, sneeuwdruk, enz., uit elkaar. De ontwerper dacht toen: ’In iedere hoek van de kerk moet een sterke zgn. kolom komen, die de zaak in evenwicht houdt’. Dat kwam voor de oostzijde prachtig uit, want in deze kolommen kon hij mooi de trapopgangen naar de galerij projecteren. Bleven dus over de kolommen aan de westzijde. Daar kon je niet zomaar een grote vierkante kolom neerzetten. De oplossing vond hij door er kolommen met ronde bogen te plaatsen, in de volksmond ‘paardestallen’ genoemd. Toen de ontwerper eenmaal zover was, kwam automatisch de bouwstijl er uitrollen. Door deze kolommen met ronde bogen krijg je de zgn. Romaanse bouwstijl. Wanneer je de kerk wat beter bekijkt zie je die stijl in het hele gebouw’. Het torentje dat de bouwmeester in de plannen opnam en dat ook werd aangebracht, is later verwijderd, omdat het dak begon te lekken. In dezelfde tijd werd ook het orgel in de inmiddels gereed gekomen kerk aangebracht.

Een tkening van de gereformeerde kerk te Lutjegast met de oude pastorie.
Een tekening van de gereformeerde kerk te Lutjegast met de oude pastorie.

In de in 1921 in een van de buitenmuren geplaatste gedenksteen is Psalm 100 vers 3 (berijmd) gebeiteld: ‘Gaat tot Zijn poorten in met lof, met lofzang in Zijn heilig hof; looft Hem aldaar met hart en stem. Prijst Zijnen naam, verheerlijkt Hem’.

Bronnen en literatuur:

Archief Gereformeerde Kerk te Lutjegast

G.J. Kok, ‘Vele geestelijke en stoffelijke zegeningen’. 100 jaar geschiedenis van de Gereformeerde Kerk van Lutjegast (1893-1993). Lutjegast, 1993

© 2016. G.J. Kok. GereformeerdeKerken.info