De Gereformeerde Kerk van Midwolda 180 jaar

Geïnstitueerd door ds. H. de Cock in juni 1836.

Vermoedelijk niet op de 16de, maar op 17 april 1836 institueerde ds. H. de Cock (1801-1842) de Christelijke Afgescheidene Gemeente te Midwolda (in het Oldambt, 7 kilometer ten noorden van Winschoten). De nog steeds bestaande Gereformeerde Kerk te Midwolda kan in april 2016 dus haar 180-jarig bestaan gedenken.

De provinciekaart van Groningen met de ligging van: G = Groningen; N = Nieuwolda; W = Woldendorp; S = Scheemda; M = Midwolda; O = Oostwold; E = Eexta; B/W = Bovenburen c.q. Winschoten.
De provinciekaart van Groningen met de ligging van: G = Groningen; N = Nieuwolda; W = Woldendorp; S = Scheemda; M = Midwolda; O = Oostwold; E = Eexta; B/W = Bovenburen c.q. Winschoten.

Vanaf 1836 tot zijn overlijden in 1842 was ds. De Cock officieel predikant van deze gemeente en overigens ook van alle andere Afgescheiden Gemeenten in Groningen en Drenthe. Vanaf de instituering tot 1839 was ouderling-‘oefenaar’ Klaas Wildeboer (1809-1842) meestal de voorganger.

Vóór de Afscheiding.

In de achttiende eeuw was de bekende orthodox-hervormde ds. Wilhemus Schortinghuis (1700-1750) hier tot zijn overlijden predikant. Hij schreef onder meer ‘Het innige Christendom’, waaruit bleek dat hij erg veel waarde hechtte aan de beleving van het geloof. Niet iedereen was met de verschijning van het boek in zijn nopjes. Hoe zat het immers met de ‘door Schortinghuis ondergewaardeerde kénnis’, die voor de gelovigen toch óók nodig was?

Ds. W. Schortinghuis (1700-1750).
Ds. Wilhelmus Schortinghuis (1700-1750).

Veel later, in de tijd van de Afscheiding, stond – al vanaf 1824 – in Midwolda een rechtzinnig-hervormde predikant, ds. G.J.F. Cramer von Baumgarten (1787-1855). Ds. Cramer streed bijvoorbeeld voor de handhaving van de belijdenis in de kerk. Desondanks werden in zijn tijd in Midwolda ook huisgodsdienstoefeningen (‘conventikels’) gehouden door hervormden die het met de gang van zaken in de hervormde kerk niet eens waren. Wat Midwolda betreft kan ds. Cramer von Baumgarten er niet van verdacht worden die ontevredenheid te hebben veroorzaakt. De oorzaak van de Afscheiding van de hervormde gemeente moet men, voor wat Midwolda betreft, zoeken in de algehele ‘ingezonken toestand’ van de Nederlandse Hervormde Kerk, mede veroorzaakt door het in 1816 door de Overheid ingevoerde ‘Algemeen Reglement‘ (dat in plaats kwam van de ‘Dordtse Kerkorde’). Daardoor werden de belijdenisgeschriften in feite buiten werking gesteld, waardoor op talloze plaatsen in het land de vrijzinnigheid in de kerk meer en meer haar intrede deed.

‘Onwettige godsdienstoefeningen’.

Landbouwer Geert Edskes Dijksterhuis en (de van oorsprong uit Nieuwe Pekela afkomstige) bakker Klaas Wildeboer waren de meest vooraanstaande gemeenteleden die de Afscheiding In Midwolda voorbereidden en ook verder aanhingen. Vanuit Midwolda waren al meerdere keren hervormde gemeenteleden naar Ulrum geweest (in die tijd een hele onderneming!), waar ds. Hendrik de Cock (toen nog) predikant was en waar ‘het onversneden gereformeerde geloof’ nog gepredikt werd.

Op 1 maart  1836 had Dijksterhuis in zijn huis een ‘onwettige godsdienstoefening’ (ook ‘conventikel’ genoemd) toegestaan, die geleid werd door ‘oefenaar’ Klaas Wildeboer. Een huisgodsdienstoefening, buiten de officiële Hervormde Gemeente om, was volgens de wettelijke regels niet toegestaan wanneer meer dan twintig personen aanwezig waren en men geen toestemming bij de Overheid had gevraagd. Dijksterhuis kwam er die keer af met een boete van bijna fl. 9.

Een huisgodsdienstoefening ('conventikel')
Een huisgodsdienstoefening (‘conventikel’) – meer dan twintig…? Dan oppassen…!

Zodra bij de burgemeester bekend werd dat ergens een ‘conventikel’ zou worden gehouden, was hij verplicht al het mogelijke te doen om dat te verhinderen. Daarom ging de veldwachter van Oostwold, vlak bij Midwolda, ook eens even langs bij kleermaker Jan K. Zoutman aldaar, over wie geruchten de ronde deden dat hij van plan zou zijn in zijn huis een ‘onwettige godsdienstoefening’ te houden. En ja hoor, toen de sterke arm op 11 februari 1836 bij het huis aankwam, bleken er vermoedelijk wel dertig personen aanwezig te zijn, ook al kon de veldwachter ze in het donker niet precies tellen. De aanwezigen hadden verwacht dat Wildeboer in die dienst zou voorgaan, maar omdat hij niet kwam opdagen besloten Zoutmans bezoekers Psalm 25:6 te zingen en werd D.H. Baas gevraagd het dankgebed uit te spreken. Daarna werd nóg een psalm gezongen en bovendien werd afgesproken dat Wildeboer gevraagd zou worden de volgende dag in het huis van B.J. Olgers ‘godsdienstoefening te houden voor niet meer dan 19 personen’. Die bijeenkomst ging echter niet door. Maar dat wilde niet zeggen dat Wildeboer zich verder onbetuigd liet. Integendeel, hij ‘oefende’ gewoon door.

De ‘Wederkeerende Gereformeerde Gemeente’ te Midwolda geïnstitueerd.

Vermoedelijk op 17 april 1836 (door dr. H. Veldman op goede gronden verdedigd, in plaats van op de 16de) kwam ds. H. de Cock naar Midwolda om daar – als eerste plaats in het Oldambt – de zogenoemde ‘Wederkeerende Gereformeerde Gemeente’ te institueren (de dag daarvoor had hij in het Drentse Borger de Afgescheiden Gemeente geïnstitueerd). Landbouwer Geert Edskes Dijksterhuis (36 jaar) en bakker Klaas Wildeboer (27 jaar oud) werden door hem in het ambt van ouderling bevestigd. De door ds. De Cock bevestigde diakenen waren kleermaker Jan K. Zoutman (42 jaar oud) en landgebruiker Wiepke T. Veldman (29 jaar). De ouderlingen woonden beiden in Midwolda, maar de diakenen woonden resp. in Oostwold en Eexta.

Ook voor de ‘gewone’ gemeenteleden gold dat ze, behalve uit Midwolda, óók uit de wijde omgeving kwamen, zoals uit Oostwold, Bovenburen (c.q. Winschoten), Scheemda of Eexta. In al die plaatsen hadden in het verleden ook ‘onwettige godsdienstoefeningen’ plaatsgevonden. In Eexta bijvoorbeeld was Jan Ailt Komdeur al in 1835 op de bon geslingerd omdat in zijn huis conventikels gehouden waren.

De hervormde kerk te Midwolda.
De hervormde kerk te Midwolda.

Hoe dan ook, al op de dag van de instituering werden ook drie kinderen gedoopt. De gemeente telde in de eerste maanden van haar bestaan vermoedelijk nog slechts drieënzestig gemeenteleden, van wie ruim dertig belijdend lid. We weten dat, omdat van de eerste Avondmaalsviering, op 4 september 1836, de namen van de deelnemers bekend zijn. Dit eerste Avondmaal in de gemeente van Midwolda stond onder leiding van ‘onze geliefde Herder en Leeraar’ ds. H. de Cock, die zo nu en dan in Midwolda voorging. In mei 1836 had het eerste kerkelijk huwelijk al plaatsgevonden, dat door ouderling-‘oefenaar’ Klaas Wildeboer werd ingezegend. Zowel de kerkdiensten als de kerkenraadsvergaderingen werden, net als elders, ‘in de huizen’ of in een schuur van een van de lidmaten gehouden.

Ambtelijk toezicht…

De ambtsdragers die in Oostwold, Scheemda, Bovenburen of Eexta woonden hielden catechisaties in hun eigen dorp en deden daar huisbezoeken, zodat ze het ‘gemeentelijk leven’ een beetje in de peiling hielden. Sterker nog, na verloop van tijd besprak men op de kerkenraadsvergaderingen aan de hand van een lijst met vragen regelmatig hoe het kerkelijk leven in de dorpen er voor stond.

Gevraagd werd dan bijvoorbeeld of de ambtsdragers in hun eigen dorp zoveel mogelijk huisbezoek deden om te zien of ieder zich een beetje volgens de belijdenis gedroeg? Lazen de gemeenteleden de Bijbel regelmatig en werden ze door de ambtsdragers daartoe desnoods ook aangespoord? Gaven ze daar catechisatie en ander Bijbels onderricht? En welke boeken gebruikten ze daarbij? Werden in het dorp door de week ook ‘onderlinge bijeenkomsten’ gehouden en wat werd daar dan gedaan? Breidde het aantal gemeenteleden zich ter plaatse uit? En zorgden de diakenen goed voor de behoeftigen der gemeente? Waren er ook ruzies over godsdienstige leerstukken?

Al die vragen waren afkomstig uit het boek ‘’t Ampt en Pligten van Ouderlingen en Diakenen’, geschreven door de bekende zeer orthodoxe predikant Jacobus Koelman (1632-1695). Omdat ze van dat boek veel konden opsteken spraken de ambtsdragers af op hun (vaak korte) kerkenraadsvergaderingen het boek van Koelman van kaft tot kaft te gaan lezen en bespreken. Sterker nog: elk van de kerkenraadsleden kreeg een exemplaar van het boek ter bestudering uitgereikt.

Ds. Jacobus Koelman (1632-1695).
Ds. Jacobus Koelman (1632-1695).

Vooral ouderling-‘oefenaar’ Klaas Wildeboer had daar vast en zeker baat bij. De mensen in Midwolda hoorden hem graag. Behalve in de woning van Dijksterhuis vonden ook in Wildeboers woning ‘onwettige godsdienstoefeningen’ plaats.

Klaas Wildeboer was nog maar 27 jaar oud toen hij zijn bakkersmuts afzette en voortaan geregeld in de Afgescheiden Gemeente van Midwolda als ‘oefenaar’ (lerend ouderling) voorging. Weliswaar was ds. De Cock tot zijn overlijden in 1842 officieel predikant van Midwolda (net als van alle andere Gemeenten in Groningen en Drenthe), maar hij reisde al die tijd door de hele provincie (en daarbuiten), om op zoveel mogelijk plaatsen te preken, gemeenten te institueren, het Avondmaal te bedienen en kinderen te dopen, of advies te geven en te bemiddelen als zich onenigheden in de gemeenten voordeden. Dat laatste was in talloze Afgescheiden Gemeenten bij wijze van spreken aan de orde van de dag: de begintijd van de Afgescheiden Gemeenten wordt dan ook vaak ‘de Crisis der Jeugd’ genoemd.

Dominees of ‘oefenaars’?

Ondertussen was niet iedereen blij met die ongestudeerde ‘oefenaars’. De predikant van de Friese Afgescheiden Gemeenten, ds. Simon van Velzen (1809-1896), vond ze zelfs gevaarlijk. Omdat ze geen degelijke studie achter de rug hadden, en hun ‘oefeningen’ (preken) zélf bedachten, dreigde het gevaar dat de gemeenten op een geestelijk dwaalspoor gebracht werden. In 1838 had hij in het Afgescheiden maandblad ‘De Reformatie’ duidelijk laten weten hoe hij er over dacht. De kerkenraad van Midwolda was het daar wel mee eens en probeerde Wildeboer dan ook zover te krijgen voor dominee te gaan studeren. Er was echter nog geen Theologische School (die kwam pas in 1854 in Kampen), zodat allerlei ‘echte dominees’, zoals Hendrik de Cock, Simon van Velzen, Albertus Christiaan van Raalte (1811-1876) en anderen, een deel van hun tijd besteedden aan de opleiding van toekomstige predikanten.

Samen met Poppe Rijkents de Wit (1802-1840), oefenaar in Wildervank, meldde Klaas Wildeboer zich in het voorjaar van 1839 bij ds. A.C. van Raalte in Ommen. Deze liet er geen gras over groeien, bracht de beide Dorstigen naar het Woord enige kennis bij, en vervolgens konden ze worden geëxamineerd door de Provinciale Vergadering, die op 15 oktober dat jaar in de buurt van Dalfsen gehouden werd. Ze werden allebei toegelaten! Wildeboer was nu echt dominee!

Ds. S. van Velzen (1809-1896).
Ds. S. van Velzen (1809-1896).

Waarom ging ‘oefenaar’ Wildeboer eigenlijk niet gewoon naar ds. De Cock om bijgeschoold te worden? De Cock was immers officieel predikant van de Afgescheiden Gemeenten van Groningen en Drenthe? We weten het niet helemaal zeker, maar vermoedelijk had dat te maken met de vraag of men ‘oefenaars’ wilde of níet. Want begin maart 1836, vlak voordat Wildeboer en De Wit zich aanmeldden bij ds. Van Raalte te Ommen, werd tegen het ‘oefenen’ van Wildeboer bezwaar ingebracht door de classis Pekela. De classis vond dat de kerkenraad van Midwolda geen ‘oefenaars’ moest laten voorgaan en vroeg daarom aan de kerkenraad van Midwolda wat men eigenlijk van het ‘oefenen’ vond. En ook wat de kerkenraad van de ‘Utrechtse Kerkorde’ vond, die het oefenen áfkeurde.

De ‘Utrechtse Kerkorde’ en de oefenaars.

Nu was in de Afgescheiden Gemeenten in het land op dat moment onenigheid over de vraag welke kerkorde in de Afgescheiden Gemeenten gebruikt moest worden. De aloude en door velen vurig verdedigde Dordtse Kerkorde (opgesteld en ingevoerd door de Synode van Dordrecht in 1618-1619) bleek namelijk in de Afgescheiden Gemeenten hier en daar al snel omstreden. Daarom werd in 1837 in plaats daarvan onder meer de zgn. ‘Utrechtse Kerkorde’ opgesteld, die enigszins afweek van de Dordtse Kerkorde, en in ieder geval de functie van ‘oefenaar’ onwenselijk achtte. Daardoor ontstond in veel Afgescheiden Gemeenten onenigheid: emotionele binding aan de Dordtse Kerkorde en gehechtheid aan de bevindelijke ‘oefenaars’ (waar de Utrechtse Kerkorde immers niets van wilde weten) trokken een scheur door de gemeenten. Maar de kerkenraad van Midwolda kon de Utrechtse Kerkorde wel goedkeuren. Vandáár hun wens dat Wildeboer zich tot predikant zou laten opleiden. Ds. De Cock was echter géén voorstander van de Utrechtse Kerkorde en had ook geen bezwaar tegen oefenaars, zolang er althans nog onvoldoende geschoolde dominees waren. De Cock was zélfs op 9 maart 1839 in Midwolda aanwezig toen door de kerkenraad over die Utrechtse Kerkorde en over het ‘oefenen’ gesproken werd. Hij meende dat de bezwaren tegen het ‘oefenen’ door ongestudeerde ouderlingen vooralsnog niet overtuigend waren.

Ds. A.C. van Raalte (1811-1876).
Ds. A.C. van Raalte (1811-1876).

Ds. Van Raalte stond echter positief tegenover de Utrechtse Kerkorde, zodat Wildeboer en De Wit hun schreden naar Ommen richtten en niet naar Groningen, waar ds. De Cock sinds 1839 ‘onder de Guldenstraatkerk’ woonde en waar hij ook officieel predikant was. Eenmaal bijgeschoold werd Wildeboer in Ommen al snel niet alleen ouderling, maar ook scriba. Later dat jaar werd hij als predikant in Rijssen bevestigd, ging in 1841 als predikant naar het Groningse ’t Zandt en het jaar daarop naar Zuid-Beijerland, waar hij nog datzelfde jaar overleed.

Scheemda en Bovenburen zelfstandig.

Op 5 juli 1839 werd op de kerkenraad van Midwolda gesproken over het verzoek van de gemeenteleden te Scheemda om een zelfstandig kerkelijk leven te mogen beginnen. Ook de gemeenteleden in Bovenburen hadden dezelfde wens: zij vroegen de juli-classis medewerking om een zelfstandige gemeente te worden. Dat betekende voor de Afgescheiden Gemeente van Midwolda tweemaal achter elkaar een aderlating: minder leden leidde immers tot minder inkomsten. Desondanks stemde de kerkenraad er mee in: te Scheemda werd in juli 1839 een zelfstandige Christelijke Afgescheidene Gemeente geïnstitueerd en te Bovenburen gebeurde dat op zondag 12 juli 1840, toen daar ‘de ambtsdragers benoemd’ werden. De gemeente van Bovenburen werd vanaf 1853 ‘Christelijke Afgescheidene Gemeente te Winschoten’ genoemd.

In 1845 scheidde zich nog een aantal gemeenteleden af die woonachtig waren in Nieuwolda, ten noorden van Midwolda. Zij voegden zich bij de Christelijke Afgescheiden Gemeente te Woldendorp, die op 20 juli 1845 geïnstitueerd was. Woldendorp was dichterbij dan Midwolda. In Oostwold is echter nooit een Christelijke Afgescheiden Gemeente tot openbaring gekomen. Daar vond in 1888 de Doleantie plaats; daarover later meer.

Kerkbouw te Midwolda (1850).

Zoals gezegd kwamen de Afgescheidenen voor hun kerkdiensten in de begintijd bijeen ‘in de huizen’, voor dat doel afgestaan door gemeenteleden. Maar in 1839 had men kennelijk een vast adres gevonden waar men kon kerken, want het moest gehuurd worden. Dat duurde tot 1846, toen het huurcontract werd opgezegd of afliep. Vermoedelijk heeft men toen elders opnieuw een onderkomen gehuurd. In 1850 gingen echter de al langer gekoesterde kerkbouwplannen in vervulling. Men had beetje bij beetje geld opzij gelegd en bovendien was een bouwcommissie ingesteld. Van gemeenteleden, het echtpaar Jan Fokkes Horentje en Wija Stevens Dijkhuis, werd een stuk grond gekocht aan de noordkant van de Hoofdweg. Drie gemeenteleden betaalden daar elk fl. 75 voor (als lening aan de kerk). Bouwmateriaal werd gekocht en de bouw vorderde voorspoedig.

De oude gereformeerde kerk die in 1850 gebouwd werd. Deze foto is echter gemaakt na de verlenging van de kerk in 1886 (vijf boogramen in de zijmuur!)
De oude gereformeerde kerk die in 1850 gebouwd werd. Deze foto is echter gemaakt na de verlenging van de kerk in 1886 (vijf boogramen in de zijmuur!)

Het werd een eenvoudig zaalkerkje, ‘met in de zijgevels vier boogramen’. De bouwkosten bedroegen vermoedelijk ongeveer fl. 900. De kerk werd ergens in het begin van september 1850 in gebruik genomen. De financiële afhandeling met de drie geldschieters leverde later nog problemen op, mogelijk door financiële problemen van één van hen, én door achterstand in de rentebetaling door de kerk. Want de financiën van de kerkelijke gemeente leverden meestal geen florissant beeld op. Zo had men in 1873 nog fl. 2.500 moeten lenen om een huis te kunnen kopen, dat t.z.t. dienst zou kunnen doen als pastorie.

Vermoedelijk waren die financiële problemen er de oorzaak van dat de kerk op 18 november 1875 publiek verkocht moest worden! Maar… gelukkig! Gemeentelid en korenmolenaar Garreld Jans van Anken werd bereid gevonden de kerk ten behoeve van de Christelijke Gereformeerde Gemeente (zoals deze sinds 1869 heette) voor fl. 1.100 terug te kopen!

De eerste predikant: ds. J. Groenewegen (1866-1872).

Ds. J. Groenewegen (1836-1907).
Ds. J. Groenewegen (1836-1907).

De eerste predikant van de gemeente van Midwolda was ds. Jacob Groenewegen (1836-1907). Toen hij in 1866 beroepen werd was hij juist klaar met zijn studie in Kampen (waar in 1854 een heuse predikantenopleiding was gestart); hij diende deze gemeente tot 1872. Tijdens zijn predikantschap veranderde de naam van de gemeente: in 1869 werd door een landelijke fusie tussen de ‘Christelijke Afgescheiden Kerk’ en de rond 1838 ontstane ‘Gereformeerde Kerk onder ’t Kruis’ de naam van de verenigde kerk veranderd in ‘Christelijke Gereformeerde Kerk’. De kerkscheuring rond 1838 werd veroorzaakt door onenigheid over de vraag of je als Christelijke Afgescheidene Gemeente bij de Overheid vrijheid mocht aanvragen, of juist níet. De gemeenten die tegen ‘vrijheidsaanvraag’ waren splitsten zich toen af onder de naam ‘Gereformeerde Kerk onder ’t Kruis’. Hoe dan ook, kandidaat Groenewegen werd in 1866 predikant van Midwolda.

Ds. H.E. Gravemeijer.
Ds. H.E. Gravemeijer.

Het jaar daarvoor, in 1865, vertrok de hervormde predikant H.E. Gravemeijer uit Midwolda naar Onstwedde. Ds. Gravemeijer was in zijn opvattingen rechtzinnig en had het vertrouwen van veel van zijn gemeenteleden. Toen echter een vrijzinnige predikant beroepen werd, verhuisden veel hervormden op zondag naar de Afgescheiden kerk van ds. Groenewegen aan de Hoofdweg. Die toch betrekkelijk kleine kerk zat dus op zondag barstensvol. Een moeilijkheid was echter dat veel van de ‘uitgeweken hervormden’ op papier tóch lid van de plaatselijke Hervormde Gemeente bleven. De vraag was: mochten zij ‘zomaar’ deelnemen aan bijvoorbeeld het Heilig Avondmaal? Sommigen, zoals ouderling Roelfsema, vonden dat ze eerst hun lidmaatschap van de Hervormde Gemeente moesten opzeggen, maar ds. Groenewegen vond dat de sacramenten bediend moesten worden aan allen van wie de kerkenraad oordeelde dat zij de gereformeerde leer beleden en zich onder het opzicht van de kerkenraad stelden. Rond 1868 was immers afgesproken dat hervormden, die aan het Avondmaal wilden deelnemen, eerst voor de kerkenraad vier vragen moesten beantwoorden, waaruit dat alles bleek?

Ouderling Roelfsema bleef het daar echter mee oneens en bracht de zaak op de classis. Deze oordeelde op 2 juni 1869 dat de kerkenraad verkeerd gehandeld had. De kerkenraad besloot zich daarbij neer te leggen, maar ds. Groenewegen was het met die beslissing oneens. In 1872 nam hij het beroep naar de Christelijke Gereformeerde Gemeente te Uithuizen aan.

De meeste predikanten die na ds. Groenewegen in Midwolda stonden, bleven daar slechts enkele jaren. Uitzonderingen daarop waren echter ds. A. van der Veen (1845-1908), die van 1877 tot 1908 de gemeente als predikant diende, en ds. J. van der Kooij (1902-1973), die er van 1928 tot 1945 predikant was.

De tijd van ds. A. van der Veen (1877-1908).

Midwolda was ook voor ds. Van der Veen de eerste gemeente en hij kreeg als predikant in Midwolda een hoop voor de kiezen! Ten eerste vond in 1886 de landelijke ‘Doleantie’ plaats (de tweede orthodoxe uittocht uit de hervormde kerk, onder leiding van dr. Abraham Kuyper), weliswaar níet in Midwolda, maar wél in het nabijgelegen Oostwold, dat kerkelijk tot de Chr. Geref. Gemeente van Midwolda behoorde. Ten tweede vond in 1892 de landelijke ‘Vereniging’ plaats tussen de ‘Christelijke  Gereformeerde Kerk’ en de dolerende ‘Nederduitsche Gereformeerde Kerken’ (met stevige gevolgen voor de Gemeente van Midwolda). En ten derde kwam het, net als op veel andere plaatsen, ook in Midwolda in 1895 tot een plaatselijke kerkscheuring: gemeenteleden die het oneens waren met de kerkfusie in 1892 stichtten in Midwolda de ‘voortgezette’ Christelijke Gereformeerde Gemeente, waardoor opnieuw een aantal gemeenteleden vertrok. Ondanks al deze gebeurtenissen werd door de kerkenraad óók nog nagedacht over de vergroting van het eigen kerkgebouw. Dit alles was voor ds. Van der Veen ongetwijfeld een perfecte leerschool!

Ds. A. van der Veen (1845-1908).
Ds. A. van der Veen (1845-1908).

Het eigen kerkgebouw.

Hoewel in 1878 achter de kerk een stukje grond was gekocht, kwam pas in het voorjaar van 1885 het plan op tafel om geld in te zamelen ten einde de kerk met enkele meters te verlengen. Die inzameling zou gehouden worden bij enkele wat meer draagkrachtige gemeenteleden. De intekening had echter niet het resultaat dat de kerkenraad er van gehoopt had. Vandaar dat ouderling P. Dijkhuis opperde héél Midwolda maar in de plannen te betrekken. Daar was een deel van de kerkenraad het echter niet mee eens; zíj pleitten voor uitstel omdat destijds afgesproken was dat alleen ‘enkele geldschieters’ zouden worden gevraagd. Dat uitstel kwam er weliswaar, maar al gauw besloot men, naast de eerdere geldschieters (die samen goed waren goed voor fl. 350), óók ‘langs de deuren’ te gaan, zodat het totaal bedrag uiteindelijk op fl. 550 kwam. Een jaartje later, het is dan begin november 1886, was de verbouw in volle gang. Deze bestond vermoedelijk (want de rekeningen zijn onvindbaar) uit een uitbouw aan de achterkant van de kerk (op de in dit artikel opgenomen foto van de oude kerk zijn in de zijgevel vijf boogramen te zien, terwijl bij de bouw in 1850 sprake was van vier!). Hoe dan ook, na afloop bleek er nog geld over te zijn ook!

Dijkhuis had twee jaar later wéér een plan: vanwege het toenemende aantal leden werd het door hem noodzakelijk geacht tegenover de kansel een galerij te laten aanbrengen. De overige kerkenraadsleden hadden ook wel gezien dat de kerkgangers steeds dichter op elkaar kwamen te zitten, zodat de plannen in 1889 werden goedgekeurd én uitgevoerd.

De Doleantie in Oostwold (1 oktober 1888).

De (sinds 1869 zogeheten) ‘Christelijke Gereformeerde Gemeente’ van Midwolda had veel leden in het twee kilometer naar het oosten gelegen dorp Oostwold. Toen in november 1887 duidelijk werd dat nogal wat hervormden in Oostwold met de plaatselijke hervormde gemeente wilden breken om in ‘Doleantie’ te gaan, en in Oostwold zelfs een lokaal wilden laten bouwen om daar hun dolerende kerkdiensten te houden, krabde de kerkenraad in Midwolda zich wel even achter de oren. Want de Oostwolders waren van plan in hun lokaal door de week óók de christelijke gereformeerden in dat dorp (behorende tot de gemeente van Midwolda!) in hun kerkje te ontvangen! Met z’n allen, zo was de gedachte, kon men dan de nog in de Hervormde Gemeente achtergeblevenen duidelijk maken, dat het plicht was zich achter belijdenis en Dordtse Kerkorde te stellen en over te komen naar het lokaal van de Dolerenden. Stel je voor, zo dacht de kerkenraad in Midwolda, dat de christelijke gereformeerden in Oostwold zich bij de Dolerenden zouden laten inschrijven! Een derde deel van de gemeente van Midwolda woonde in Oostwold! Desondanks bemoeide de kerkenraad van Midwolda er zich voorlopig maar niet mee.

Maar op 1 oktober 1888 werd in Oostwold daadwerkelijk de ’Nederduitsche Gereformeerde Kerk (doleerende)’ geïnstitueerd. Al snel kwam vanuit Oostwold het verzoek om als kerkenraden eens met elkaar te overleggen om ‘over iets’ te praten. Omdat de Midwolders natuurlijk best vermoedden wat de Dolerenden van Oostwold wilden bespreken, was een deel van de kerkenraad tégen het gevraagde overleg. Daarom schreven ze terug dat de Dolerenden eerst hun gesprekspunten maar eens moesten bekendmaken.

De oude gereformeerde kerk te Oostwold, die in 1889 in gebruik genomen werd.
De oude gereformeerde kerk te Oostwold, die in 1889 in gebruik genomen werd.

Ondertussen was lándelijk het streven naar Ineensmelting van de beide kerken ook op gang gekomen. In 1891 besloten de beide synodes elkaar op te zoeken en de officiële fusie tussen de ‘Christelijke Gereformeerde Kerk’ (uit de Afscheiding van 1834) en de ‘Nederduitsche Gereformeerde Kerken’ (uit de Doleantie van 1886) vond op 17 juni 1892 plaats. Toen was het nog nauwelijks zinvol zich in stilzwijgen te blijven hullen en daarom ging de kerkenraad van Midwolda bij die van Oostwold op bezoek. Ook de plaatselijke vereniging van beide kerken bleef niet uit: in augustus 1892 fuseerden de ‘Christelijke Gereformeerde Gemeente’ van Midwolda en de ‘Nederduitsche Gereformeerde Kerk’ van Oostwold tot ‘Gereformeerde Kerken’: één in Midwolda en twee kilometer verderop één in Oostwold.

Dat betekende echter tegelijk ook dat de in Oostwold woonachtige leden (onder wie twee ambtsdragers) van de vroegere Christelijke Gereformeerde Gemeente van Midwolda in het vervolg bij de Gereformeerde Kerk van Oostwold behoorden. In de loop van enkele jaren lieten ongeveer vijfennegentig leden van de vroegere Christelijke Gereformeerde Gemeente van Midwolda, woonachtig in Oostwold, zich overschrijven naar de Gereformeerde Kerk in hun eigen woonplaats Oostwold. Dat was een zware financiële aderlating voor Midwolda. Vandaar dat onderhandelingen geopend werden om de financiën tussen beide kerken te ‘verevenen’. Dat overleg verliep stroef. De kerkenraad van Midwolda besloot op een gegeven moment zelfs geen attestaties meer mee te geven zolang geen financiële regeling was bereikt.

De tegenwoordige gereformeerde kerk te Oostwold, die in in gebruik genomen werd. Het is een rijksmonument.
De tegenwoordige gereformeerde kerk te Oostwold, die in 1930 in gebruik genomen werd. Het is een rijksmonument.

Uiteindelijk kwam men in december 1897 tot overeenstemming: Oostwold zou fl. 250 aan Midwolda geven. Punt. Twee gemeenteleden van Oostwold schoten het geld voor. Want ook de kerk van Oostwold was niet kapitaalkrachtig.

De Afscheiding van de ‘voortgezette’ Christelijke Gereformeerde Gemeente (2 juli 1895).

De huidige Christelijke Gereformeerde kerk te Midwolda.
De huidige Christelijke Gereformeerde kerk te Midwolda.

Dat hele fusie-gebeuren tussen Christelijke Gereformeerden en Dolerenden was trouwens tegen het zere been van een aantal christelijke gereformeerde gemeenteleden in Midwolda. Net als op veel andere plaatsen in het land dienden ze bezwaren in. Die hadden onder meer te maken met het feit dat ’de naam van Christus verloochend’ was omdat in de naam van de verenigde kerk het woord ‘Christelijke’ niet meer voorkwam. Ook werd landelijk als bezwaar aangevoerd dat de plaatselijke gemeenten niet gekend waren in de fusie. Op 2 juni 1895 werd de (‘voortgezette’) Christelijke Gereformeerde Gemeente te Midwolda geïnstitueerd. Pas in 1906 bouwden ze een kerkje, ook ‘Klompenkerkje’ genoemd.

Over een orgel, een voorgevel en een pastorie.

In maart 1898 werd voor het eerst gesproken over de aankoop van een orgel. Tot die tijd moest men zich behelpen met een voorzanger, die duidelijk aangaf op welke toonhoogte de gemeente de psalmen diende in te zetten. Natuurlijk was de komst van een orgel een grote verbetering, maar ook vóór die tijd werd het psalmgezang verlevendigd doordat enkele broeders, vast en zeker tot blijdschap van zichzelf en van anderen, de ‘tweede stem’ zongen. Maar er waren er ook die naar de  kerkenraad stapten en klaagden dat door die tweede stem ‘het zingen hun bemoeilijkt werd’. Hoe dan ook, men kon in 1899 voor fl. 500 een ‘groot kerkpijporgel’ aanschaffen. De gemeenteleden hadden fl. 400 bij elkaar geharkt, en twee  broeders hadden toen de rest nog verschaft. Het orgel kreeg een plaatsje op de galerij die tien jaar eerder in de kerk was gebouwd.

In 1906 wilde de kerkenraad het uiterlijk van de kerk aanpassen. De broeders besloten de voorgevel, die er naar hun oordeel kennelijk betrekkelijk saai uitzag, ietwat sierlijker te maken. Men beperkte zich voor zover bekend tot de voorkant van de kerk: deze kreeg de vorm van een soort van klokgevel.

De kerk na de bouw van de nieuwe voorgevel in 1906.
De kerk na de bouw van de nieuwe voorgevel in 1906.

Al vier jaar voordat ds. Van der Veen in 1877 aantrad was van de weduwe Krekel een huis gekocht, dat t.z.t. als pastorie dienst zou doen. De ruimte voor vergaderingen was in de kerk zeer beperkt (daarom was in 1891 ten behoeve van de catechisaties een van de kamers in het huis voor dat doel vergroot). Maar er kwamen in de loop van de tijd ook allerlei verenigingen die onderdak moesten hebben. En bovendien vertoonde het eenvoudige huisje na enige tijd allerlei gebreken. Het werd dus tijd voor een nieuwe predikantswoning.

In april 1895 werd daarom een andere arbeiderswoning gekocht. Die zou, zodra de bewoner gestorven was, worden afgebroken, om op die plaats de nieuwe pastorie neer te zetten. Maar… eerst moest een tijdelijke huurder er nog uitgezet worden! Dat duurde echter allemaal zo lang, dat men in 1908 een huis kocht dat wél snel kon worden afgebroken. Het jaar daarop werd daar de nieuwe pastorie gebouwd. De opvolger van ds. Van der Veen, ds. Oosterheert, was de eerste bewoner van de nieuwe predikantswoning (maar hij kreeg geen catechisanten in huis, want tegelijk met de nieuwe pastorie werd achter de kerk een catechiseerlokaaltje – een ‘leerkamer’ – gebouwd).

Ds. Van der Veen nam op 1 januari 1908, na ruim dertig jaar, afscheid van de Gereformeerde Kerk te Midwolda. Al op 24 mei 1908 deed de nieuwe predikant van Midwolda intrede. Het was ds. Willem Oosterheert (1876-1956), afkomstig van de kerk van Kiel-Windeweer. Hij zou de kerk van Midwolda gedurende acht jaar, tot 1916, dienen.

De ledentallen tussen 1893 en 1953.

Vanaf 1903 tot 1913 is een behoorlijke daling van het ledental te zien. Daarna wordt de groei weer ingezet en stabiliseert na de Tweede Wereldoorlog tot eind jaren ’50.

Jaar        Ledental

1893      560

1903      560

1913      435

1923      470

1933      498

1943      564

1953      558

Een ingrijpende verbouwing (1924).

De kerk na de ingrijpende verbouwing in 1924.
De kerk na de ingrijpende verbouwing in 1924.

Het ledental van de kerk groeide ondertussen gestaag. Al jaren lang was de kerk eigenlijk te klein om de kerkgangers te kunnen bergen. Vandaar dat al enige tijd gedacht werd over uitbreiding van het kerkgebouw. Deze plannen werden verwezenlijkt in de tijd dat ds. W. Doorenbos (1891-1957) predikant van Midwolda was, van 1923 tot 1926. Aanvankelijk werd in mei 1924 gesproken over realisering van een aanbouw ‘met een plat dak’, ruimte biedend aan ongeveer 150 mensen. Het platte dak werd echter vervangen door een puntdak ‘met van binnen een gewelf’. Het geheel zou halverwege de westelijke lengtezijde van de kerk worden aangebouwd. Eerst werd echter een nieuwe zaal achter de kerk gerealiseerd, vast gebouwd aan de catechisatiekamer uit 1908. Deze vormden samen één grote zaal met een capaciteit van ongeveer 150 mensen. In díe ruimte werden tijdens de daarop volgende verbouwing van de kerkzaal de diensten gehouden: ’s morgens voor de mannen en ’s middags voor de vrouwen.

De verbouw van de kerkzaal was een hele klus. De kansel moest verplaatst worden, het orgel en de oude galerij moesten worden afgebroken. Begin 1925 werd de nieuwe kerk in gebruik genomen, het orgel een jaar later, nu op de galerij in de nieuwe westelijke vleugel van de kerk.

Een nieuw kerkgebouw (1963).

De eerstesteenlegging op 20 oktober 1962 voor de nieuwe kerk.
De eerstesteenlegging op 20 oktober 1962 voor de nieuwe kerk (foto: 150 jaar GK Midwolda).

Vele jaren maakten de gereformeerden van Midwolda gebruik van hun verscheidene keren aangepaste kerkgebouw, dat oorspronkelijk in 1850 was gebouwd. Een eeuw later, in de jaren ’50 van de twintigste eeuw, stond de kerk er echter niet meer echt florissant bij. Verzakkingen en lekkage waren maar enkele van de gebreken: ‘Bij een fikse regenbui was er zoveel lekkage, dat een van de dames onder de kerkdienst een paraplu opstak om de zondagse kleren te beschermen’.

De nieuwe gereformeerde kerk (de klokkestoel staat er niet op).
De nieuwe gereformeerde kerk te Midwolda.

Allerlei acties, ook van de jeugd, werden opgezet om geld bij elkaar te krijgen voor nieuwbouw. De gereformeerde ‘Stichting Steun Kerkbouw’ zegde fl. 10.000 toe en op 20 oktober 1962 werd door L. Dijkhuis de eerste steen gelegd; dezelfde steen die vroeger boven de deur van het oude kerkgebouw was aangebracht. Tijdens de bouw van de kerk mocht gebruik gemaakt worden van het kerkgebouw van de hervormden en van de christelijke gereformeerde kerk. Een jaar na de eerstesteenlegging kon de nieuwe kerk, op 18 oktober 1963, in gebruik genomen worden. Deze kerk doet nog steeds dienst als gereformeerde kerk van Midwolda.

Het interieur van de gereformeerde kerk (foto: Reliwiki),
Het interieur van de gereformeerde kerk (foto: Reliwiki),

De ledentallen tussen 1953 en 2003.

Nadat het ledental zich tot medio jaren ’50 zo ongeveer stabiliseerde, zette daarna de daling in.

Jaar        Ledental

1953      558

1963      480

1973      443

1983      451

1993      398

2003      342

Tot slot…

In Midwolda zijn de Gereformeerde Kerk en de Hervormde Gemeente nog niet gefuseerd. Weliswaar maken ze beide deel uit van de Protestantse Kerk in Nederland, maar ze zijn beide verder zelfstandig, ook al werd intussen al het principebesluit genomen om de Gereformeerde Kerk en de Hervormde Gemeente van Midwolda op termijn te verenigen tot Protestantse Gemeente.

Het orgel van de gereformeerde kerk te Midwolda (foto: Reliwiki).
Het orgel van de gereformeerde kerk te Midwolda (foto: Reliwiki).

Maar op (16 of) 17 april 2016 zal de Gereformeerde Kerk van Midwolda haar 180-jarig bestaan vermoedelijk nog wel gedenken.

Bronnen en literatuur:

Dijkhuis (e.a.), ‘Gaat in tot Zijne poorten met Lof’. 150 jaar Gereformeerde Kerk Midwolda. Midwolda, 1986

P.A. Geluk, 800 jaar gemeente van Christus te Midwolda. Midwolda, 1988 [over de geschiedenis van de hervormde gemeente]

Schelhaas, K. Smit, 100 jaar Gereformeerde Kerk Oostwold (Old.). Oostwold, 1988

H. Veldman, Hendrik de Cock 1801-1842. Biografie en Theologie, deel II: De 87 gemeenten van Hendrik de Cock, p. 274-276. Kampen, 2009

Wesseling, De Afscheiding van 1834 in Groningerland, deel II, p. 170-184

 © 2016. G.J. Kok. GereformeerdeKerken.info