Het ontstaan van de Gereformeerde Kerk te Spijk (Gr.)

Inleiding.

Naar aanleiding van de sluiting van de gereformeerde kerk aan de Hoofdweg Zuid te Spijk leek het ons dienstig hier dieper in te gaan op de ontstaansgeschiedenis van deze kerk.

De gereformeerde kerk te Spijk, die in 1905 in gebruik genomen werd.
De gereformeerde kerk te Spijk, die in 1905 in gebruik genomen werd (foto: Reliwiki, J. Sonneveld).

De Gereformeerde Kerk te Spijk (Gr.) – ongeveer tien kilometer ten noorden van Delfzijl – ontstond door de ineensmelting van de Christelijke Gereformeerde Gemeente (in Spijk ontstaan op 25 september 1837 door de Afscheiding) met de Nederduitsche Gereformeerde Kerk (doleerende), die in Spijk op 23 mei 1887 geïnstitueerd werd. De ineensmelting van beide kerken vond in Spijk op 16 augustus 1911 plaats. Landelijk was de Vereniging tussen beide kerken al op 17 juni 1892 geëffectueerd.

Wat vooraf gebeurde (1834-1835).

In de negentiende eeuw ontstond op veel plaatsen in het land, en ook in het Groningse Spijk, ontevredenheid over de vrijzinnige prediking in de Nederlandse Hervormde Kerk. Die kerk had in 1816 door de overheid een nieuw ’Algemeen Reglement’ opgedrongen gekregen, dat in de plaats kwam van de ‘Dordtse Kerken Ordening’, in 1618-1619 door de Synode van Dordrecht opgesteld en goedgekeurd. Het dorp ligt ongeveer tien kilometer ten noorden van Appingedam en was in het begin van de negentiende eeuw slechts via onverharde wegjes bereikbaar. Volgens de eerste Afgescheiden predikant in Nederland, ds. H. de Cock (1801-1842) van Ulrum, heerste in Spijk op godsdienstig gebied ‘een algemeene doodigheid’. De hervormde predikant (annex boer) Nicolaas van Lacum was weliswaar een goed mens, maar de Afgescheidenen te Spijk beschouwden hem als onrechtzinnig. Dat was de reden dat ook in Spijk al enige tijd huisgodsdienstoefeningen werden gehouden, waar men met elkaar de bijbel las, psalmen zong en gezamenlijk bad, terwijl men de plaats in de kerk onbezet liet.

Allerlei bijeenkomsten…

Net als elders werden te Spijk dus huisbijeenkomsten gehouden, die door de overheid aan strikte voorwaarden gebonden waren: er mochten daar bijvoorbeeld niet meer dan twintig personen bijeen zijn. Bij die huisgodsdiensoefeningen speelde kleermaker Pott uit het Groningse dorp Wetsinge een belangrijke rol. Eind december 1834 – Hendrik de Cock was kort daarvoor afgezet als hervormd predikant te Ulrum – kwamen negentien personen samen in het huis van kuiper Pieter Alberts van der Werf, maar veel belangstellenden waren, tevoren al naar huis teruggekeerd, omdat het quorum van twintig personen al bereikt was. Pott hield een preekachtige toespraak en er werden psalmen gezongen.

Ds. H. de Cock (1801-1842).
Ds. H. de Cock (1801-1842).

Enkele dagen later, op 2 januari 1835, kwamen in het huis van Klaas Simon Groenewolt eveneens twintig ‘malcontenten’ bijeen, maar ook hier was de belangstelling veel groter dan toegestaan. Sommigen van hen bleven daarom luisterden buiten bij het raam luisteren. De dag daarop werd een door Pott geleide godsdienstige vergadering gehouden waar wel dertig personen aanwezig waren en waar ook weer verscheidenen buiten aan het raam meeluisterden. Ook op 23 en 24 januari vond dat soort bijeenkomsten in Spijk plaats; alle stonden onder leiding van kleermaker Pott die als een soort ‘oefenaar’ optrad. De eerste van die bijeenkomsten vond plaats in het huis van Harm Frederiks Lalkens, en de dag daarop werd een vergadering gehouden in het huis van Lambertus Hinderikus Busz.

Op 25 januari wilden veel meer belangstellenden aanwezig zijn bij een godsdienstige bijeenkomst in het huis van Jaco Hindriks Tillema, maar ook door Tillema werd er nauwlettend op toegezien dat niet meer dan twintig personen de bijeenkomst in huis konden bijwonen. Op overtreding van het regeringsverbod stond immers een boete of gevangenisstraf. Maar in een naastgelegen kamertje bevonden zich ook bezoekers, die van de oefening en het gezang zonder problemen konden mee genieten. Obbe Tonnijs Bos was bijvoorbeeld uit nieuwsgierigheid naar binnen geslopen, zo blijkt uit het rapport van de gouverneur van de provincie Groningen aan de minister.

Behalve de bovengenoemde bijeenkomsten vonden er ongetwijfeld nog meer plaats; bekend is dat ook in het huis van Kornelis Hinderikus Busz (broer van Lambertus) meerdere bijeenkomsten plaats hadden. Op 4 februari 1835 werd bij Melle Pieters Dijkema een conventikel gehouden waar marskramer Hindrik Bos de leiding had en een stichtelijk woord sprak. Twee dagen later kwamen in het huis van Aldert Derks Omta, ook onder leiding van marskramer Bos, twintig personen bijeen om de bidden, te zingen en naar een stichtelijk woord te luisteren.

Geen veldwachters…

Het opmerkelijke was dat zich in het dorp nooit een veldwachter of een compagnie soldaten liet zien om de bijeenkomsten uiteen te jagen, terwijl Pott en andere ‘oefenaars’ er toch regelmatig verbleven. De burgemeester van de gemeente Bierum, Wiert Pauwels Wiertsema, had trouwens laten weten dat hij zich met deze zaak niet wilde bemoeien, al zou het hem ook zijn post als burgemeester kosten. De gouverneur rapporteerde, waarschijnlijk ‘enigszins’ bevooroordeeld: ‘De burgemeester staat bekend als een groot voorstander der Cocksianen en geniet als burgemeester een slechte reputatie’. Hoe dan ook, burgemeester Wiertsema zag geen kwaad in de bijeenkomsten, zolang ze niet meer dan twintig belangstellenden telden.

Het graf van ds. H. de Cock op de Zuiderbegraafplaats in Groningen (eigen foto).
Het graf van ds. H. de Cock op de Zuiderbegraafplaats in Groningen (eigen foto).

Die conventikels verliepen echter niet altijd even rustig, vooral niet als ze in de open lucht plaats vonden. Zo schreef de gouverneur van de provincie in juni 1835 een rapport aan de minister (de regering had de lagere overheden opgedragen de godsdienstige troebelen goed in de gaten te houden en desnoods bijeenkomsten uiteen te jagen) over een godsdienstoefening in het open veld op 28 april 1835, toen op het land van boer Lambertus Hinderikus Busz driehonderd personen bijeenkwamen, ook afkomstig uit dorpen in de omgeving. De gouverneur vond het maar een vreemd schouwspel: ‘Híer staat een hoop volk, waarvoor er een bidt; dáar wordt gezongen; gínds loopt en draaft men, en verder liggen er enigen geheel bewusteloos op de grond; en het geheel lijkt meer op een poppenspel dan op godsdienst, terwijl men dit somtijds tot middernacht en langer volhoudt’. De burgemeester had deze massale bijeenkomst wel gemeld, namelijk aan de Officier van Justitie te Appingedam, met de vraag wat hij er tegen moest doen. De burgemeester wilde natuurlijk niet dat er ‘onheilen’ zouden geschieden; die kans was bij een grote opkomst immers niet te verwaarlozen.

Hoe het zij, de omschrijving van bovengenoemde massale bijeenkomst doet denken aan wat zich in diezelfde tijd in de nabijgelegen dorpen ’t Zandt en Uithuizermeeden afspeelde. Ook daar was sprake van zo’n ‘opwekkingsbeweging’.

De Afscheiding te Spijk (25 september 1835).

Op 25 september 1835 werd de Christelijke Afgescheidene Gemeente van Spijk geïnstitueerd door ds. H. de Cock, die in die maand Noord-Groningen doorkruiste. Hij institueerde daar de dagen daarvoor nog tien andere gemeenten, waaronder die te Appingedam, Delfzijl, ’t Zandt, Middelstum, Uithuizen, Uithuizermeeden en Warffum. Ook in Spijk werden ouderlingen en diakenen gekozen, maar over eerste jaren van deze gemeente kan weinig zinnigs gezegd worden omdat het notulenboek over die tijd onvindbaar is. Wel is via andere bronnen bekend dat in de gemeente problemen ontstonden over de vraag wat gedaan moest worden als de gemeente vacant was: moest ’s zondags dan een preek gelezen worden of mocht een ‘oefenaar’ een stichtelijk woord spreken? Diaken Klaas Groenewolt vond dat preeklezen niet overeenkomstig Gods Woord was; hij was er voorstander van dat een ‘oefenaar’ een stichtelijk woord sprak. Omdat preeklezen echter de gewoonte was kwam Groenewolt niet meer in de kerk. Nu waren de preken die gelezen werden meestal van de zogenaamde oud-vaders, uitermate orthodoxe theologen uit de zeventiende en achttiende eeuw, zoals Wilhelmus á Brakel (1635-1711), Bernardus Smijtegelt (1665-1739) en Theorodorus van der Groe (1705-1784). Daar kon het dus niet aan liggen. Groenewolt vond ‘oefenen’ door iemand uit de eigen kring echter beter; geen wonder, want hij voelde vooral zichzelf daartoe geroepen. Anderen merkten op dat die oefenaars dan wel moesten weten waarover ze het hadden, want er bevonden zich onder hen vreemde kostgangers. Sommigen twijfelden aan Groenewolts kundigheid. De kerkvisitatoren die zich over deze kwestie in Spijk bogen, adviseerden de kerkenraad Groenewolt bij volharding in het ‘zich opdringen’ aan de gemeente, te censureren.

Theodorus van der Groe (1705-1784).
Theodorus van der Groe (1705-1784).

De Kruisgemeente van Bierum lokt!

In het dorp Bierum, iets meer dan een kilometer naar het zuiden, kwamen sinds 1835 ‘Kruisgezinde’ Afgescheidenen bijeen (Afgescheidenen die zich meer thuis voelden in de Gereformeerde Kerk onder het Kruis, die bekend stond als ‘strikter’ in de leer dan de Christelijke Afgescheidenen en die bij de overheid geen vrijheid van godsdienst gevraagd hadden en daarom nog onderhevig waren aan vervolging door de overheid. Ook handhaafden zij de Dordtse Kerken Ordening). Deze groep, die aanvankelijk ‘in de huizen’ zogenaamde ‘oefeningen’ hield, had aantrekkingskracht op sommige ontevreden leden van de Christelijke Afgescheiden gemeente van Spijk. Vanuit Spijk trokken daarom verscheidene gemeenteleden naar Bierum om daar aan de huisgodsdienstoefeningen van de Kruisgezinden deel te nemen. In 1840 vertrok zo onder anderen ook een ouderling, J.L. Boelkens, die wegens ‘onbestendigheid’ geschorst was (hij verklaarde zich eigenlijk niet thuis te voelen bij de Christelijke Afgescheidenen). Toen datzelfde jaar Aldert Derks Omta te Spijk was gekozen tot ouderling, weigerde hij zich als zodanig te laten bevestigen, omdat hij zich zelf er niet geschikt voor achtte. Ook hij sloot zich toen bij de Kruisgezinden in Bierum aan. De Kruisgezinden in Bierum stichtten op 11 juli 1844 zelfs een officiële eigen ‘Gereformeerde Gemeente onder het Kruis’!

Een eigen kerk (1845).

Deze onregelmatigheden konden mede plaatsvinden omdat in Spijk nog geen Christelijke Afgescheiden predikant was die goede leiding kon geven. Wel was er al jarenlang gesproken over het beroepen van een predikant, maar het was er nooit van gekomen. Totdat de Christelijke Afgescheidenen van Spijk en Bierum in 1845 overeenkwamen sámen een predikant te beroepen. Toen het eerste beroep op niets uitliep werd in september 1845 besloten eerst maar eens een eigen kerk te bouwen, zodat niet meer ‘in de huizen’ vergaderd hoefde te worden. Lambertus Hindericus Busz legde de eerste steen. Op 2 december 1845 was de kerk aan de Havenstraat klaar om ingewijd te worden door ds. Th. de With (1814-1868) van het nabijgelegen dorp ’t Zandt. Het was een eenvoudig kerkje. Een klein portaal gaf toegang tot de kerkzaal met twee rijen banken langs het middenpad. Een lei aan de preekstoel gaf aan welke psalmen gezongen werden. En natuurlijk was er een lessenaar voor de voorzanger en voorlezer. Een orgel was er niet. Er waren per zondag twee kerkdiensten.

Rechts het vooraanzixcht van de tot woning en zaal verbouwde kerk (foto: 'Hoe God Zijn kerk bewaart').
Rechts het vooraanzicht van de tot woning en zaal verbouwde kerk (foto: ‘Hoe God Zijn kerk bewaart’).

Een eigen predikant (1846).

Nadat ds. J.L.J. Epping (1810-1886) van Ulrum, voor de tweede keer beroepen, opnieuw bedankte, werd ds. J.R. Kreulen (1820-1904) van Workum met op een na alle stemmen van de drieëntwintig bijeengekomen manslidmaten gekozen. Kreulen nam het beroep aan en zou als traktement fl. 480 per jaar krijgen. Op 23 augustus 1846 deed hij intrede in Spijk, uiteraard in combinatie met Bierum; zijn werkgebied was dus uitgestrekt genoeg. De vele pastorale arbeid – er waren ook nogal wat tuchtgevallen te behandelen – werd extra verzwaard door de moeilijke toegankelijkheid van die streek en door de verspreid wonende leden van de Christelijke Afgescheidene Gemeente.

De gemeente van Spijk-Bierum had trouwens nog steeds geen vrijheid van godsdienst bij de overheid gevraagd. Daar zat een reden achter, omdat – deed men dat wél – er ongetwijfeld weer leden zouden vertrekken naar de Kruisgemeente van Bierum. Toch besloot de kerkenraad in de loop van 1847 vrijheid aan te vragen. Men moest anders via de verplichte kerkelijke belasting namelijk meebetalen aan de verbouwing van de hervormde kerk, en daar had men weinig trek in. De erkenning werd aangevraagd en in oktober dat jaar werd de Christelijke Afgescheidene Gemeente van Spijk door de regering erkend.

De Afgescheiden Gemeenten in het land verkeerden in die tijd in verwarring. Zowel in de kerk met haar interne twisten (de ‘Crisis der Jeugd’ genoemd) als in het maatschappelijk leven was het moeilijk zich staande te houden. De gemeenten bestonden – zeker op het platteland – voornamelijk uit arme landarbeiders die in 1845 ook nog eens geteisterd werden door een mislukte aardappeloogst. Hun bestaan was zwaar, mede door de oplopende werkloosheid. Vandaar dat elders, ook in de provincie Groningen, nogal wat Afgescheidenen plannen smeedden én uitvoerden om naar Amerika te emigreren, waar naar hun stellige overtuiging alles beter zou worden.

Ds. J.R. Kreulen (
Ds. J.R. Kreulen (1820-1904).

Ds. Kreulen vertrok in 1849 naar Wildervank (op dat moment telde de kerk van Spijk 330 leden). Pas acht jaar later kreeg Spijk weer een eigen predikant: J.H. van der Veen (1822-1881), die in 1857 naar de gecombineerde Christelijke Afgescheiden Gemeenten van Spijk en Bierum overkwam. Deze gecombineerde gemeente diende hij tot 1877. Daarna was hij tot zijn overlijden in 1881 alleen van de Afgescheiden gemeente te Spijk predikant. Het aantal Afgescheidenen in Bierum werd echter dermate klein, dat men het na verloop van tijd wenselijk achtte de diensten alleen in Spijk te houden. Dat gebeurde: de weinige Afgescheidenen van Bierum hoorden vanaf 1877 in het vervolg onder de gemeente van Spijk.

De Vereniging van 1869.

In 1869 kwamen de Christelijke Afgescheiden Gemeenten en de Gereformeerde Kerk onder het Kruis overeen samen te gaan, te fuseren. Zo ontstond de Christelijke Gereformeerde Kerk in Nederland. Je zou zeggen, dat ook in Bierum de Kruisgemeente zou gaan fuseren met de in 1838 in Bierum geïnstitueerde, maar steeds kleiner wordende, Christelijke Afgescheidene Gemeente. Niets van dat alles. De scheiding tussen beide groepen bleef daar tot 1887 bestaan. De Bierumse Kruisgemeente wilde wat dit betreft liever op ‘de werken des Heeren’ wachten. Vermoedelijk had de Bierumse Kruispredikant ds. G.J. Meulenbrugge (1836-1886) daarin aan belangrijk aandeel (hij stond al sinds 1869 in Bierum).

Ondertussen gingen nog steeds meerdere Afgescheidenen bij de Kruisgezinden in Bierum naar de kerk. De kleine groep Christelijke Afgescheidenen in Bierum had nauwe banden met die in Spijk (ze beriepen immers van 1846 tot 1877 gezamenlijk een predikant!), maar de groep in Bierum werd uiteindelijk te klein en voegde zich (zoals opgemerkt) in 1877 bij de Afgescheiden gemeente van Spijk. In Bierum kwam tien jaar later, in 1887, uiteindelijk toch de vereniging tot stand tussen de Kruisgemeente en de weinige Christelijke Afgescheidenen aldaar, zodat ook in Bierum een Christelijke Gereformeerde Gemeente ontstond. Het jaar daarvoor was. Ds. Meulenbrugge overleden.

Ds. J.H. van der Veen (1822-1881).
Ds. J.H. van der Veen (1822-1881).

Het kerkelijk leven tot 1905.

Het jeugdwerk werd ook ter hand genomen. Zo werd in 1886 een Jongelings Vereniging (JV) opgericht. Daar werd aan bijbelstudie gedaan en na verloop van tijd werden ook maatschappelijke onderwerpen besproken. In 1882 kwam er een Meisjes Vereniging (MV), die zich onder meer ook met bijbelstudie bezighield, maar de oudere meisjes mogelijk ook met diaconaal werk; op veel plaatsen werd in die tijd namelijk kleding gemaakt die met Kerst aan behoeftigen werd uitgedeeld.

Omdat in de openbare school het gebruik van de bijbel steeds meer teruggedrongen werd, besloot de classis al in 1838 er bij de kerkenraad van Spijk op aan te dringen de kinderen van de gemeente niet bloot te stellen aan de ‘valsche scholen, opdat de verderfelijke leeringen aldaar niet in de jonge harten worden ingeplant’. Maar onderwijzer Karper gaf op de openbare school volgens de Spieksters goed christelijk onderwijs, dus de noodzaak zag men aanvankelijk niet zo erg. Tot de kerkenraad in 1879 toch ruim voldoende redenen zag over te gaan tot de stichting van een christelijke school. De broeders benoemden een schoolcommissie die de zaken van het onderwijs zelfstandig mocht behandelen. Een huis tegenover de kerk werd gekocht; daar kon de onderwijzer wonen en daarachter werd een school met twee lokalen gebouwd.

De Christelijke School, die in 1879 gesticht werd.
De Christelijke School, die in 1879 gesticht werd (foto: ‘Hoe God Zijn kerk bewaart’).

Ds. Van der Veen overleed, zoals al opgemerkt, in 1881. Zijn opvolger was ds. W.S. Veltman (1845-1922) uit het Friese Blija. Hij zag er met zijn forse gestalte en grote witte baard indrukwekkend uit. Deze predikant was van 1882 tot 1890 aan de kerk van Spijk verbonden. Na hem volgde ds. Ph.W.H. Eskes (1851-1929), die van 1890 tot 1898 in Spijk stond. Tijdens zijn ambtsperiode werd in 1892 de landelijke ‘Vereniging’ beklonken tussen de Christelijke Gereformeerde Kerk en de Nederduitsche Gereformeerde Kerken, zodat de Gereformeerde Kerken in Nederland ontstonden. Maar in Spijk kwam de plaatselijke ineensmelting pas in 1911 tot stand. Wel heette ook de Chr. Geref. Gemeente sindsdien Gereformeerde Kerk, maar met de toevoeging van een ‘A’, terwijl de Dolerende kerk tussen 1892 en 1911 Gereformeerde Kerk B genoemd werd. Beide bleven ze in die jaren zelfstandig. Daarover later meer.

Na ds. Eskes werd ds. H. Bulder (1852-1920) van 1898 tot 1903 aan de Christelijke Gereformeerde Gemeente van Spijk verbonden; hij werd op zijn beurt opgevolgd door ds. A. Andree (1866-1934), die van 1904 tot 1907 in Spijk predikant was.

Een nieuw kerkgebouw (1905).

Het spreekt vanzelf om in het kader van het recente kerkenraadsbesluit om de gereformeerde kerk af te stoten hier iets uitgebreider wordt in te gaan op de bouw van deze bijzondere kerk aan de Hoofdweg Zuid.

Ds. A. Andree (1866-1934).
Ds. A. Andree (1866-1934). Foto: ‘Hoe God Zijn kerk bewaart’.

Tijdens de ambtsperiode van ds. Andree werd een nieuwe kerk gebouwd. Al in september 1901 benoemde de kerkenraad van de Spijkster Gereformeerde Kerk-A een bouwcommissie die de bouw moest voorbereiden. Het oude gebouw werd te klein voor de groeiende gemeente! Het verkeerde bovendien in ‘bouwvallige staat’. De oude kerk aan de Havenstraat was een tot kerk verbouwd woonhuis en stond op de plek waar later het verenigingsgebouw ‘Pro Rege’ kwam.
In 1903 besloot men op het nieuw aangekochte terrein aan de Hoofdweg Zuid eerst een pastorie te bouwen. Ds. Andree deed op 14 augustus 1904 intrede en werd de eerste bewoner.

Architect Ytzen van der Veen uit Groningen kreeg de opdracht voor het kerkgebouw. Aannemer Dertien uit Losdorp nam de bouw ervan aan voor bijna fl. 15.000. Op 21 april 1905 werd de eerste steen gelegd door ds. Andree. De onopvallende steen naast de hoofdingang vermeldt als tekst slechts: ‘Eerste steen gelegd 21 april 1905’. Weliswaar werkte architect Van der Veen samen met de bekende gereformeerde kerkarchitect Tjeerd Kuipers, die verschillende kerken heeft gebouwd, maar Van der Veen bouwde de gereformeerde kerk in Spijk (en in 1908 ook die in het Groninger Zuidwolde) zelfstandig.

Verslag van de Eerste Steenlegging in april 1905 (uit: 'Hoe God Zijn kerk bewaart').
Verslag van de Eerste Steenlegging in april 1905 (uit: ‘Hoe God Zijn kerk bewaart’).

Op 30 november 1905 werd de kerk in gebruik genomen. Ds. Andree preekte toen over 1 Koningen 8: 20, 21. Hij wees de gemeente erop ‘dat zij dit gebouw erkennen moest als een gave Gods, welke er gekomen was in de weg der geloofsgehoorzaamheid, geschonken als middel ter geloofsversterking en hier staat als prikkel tot geloofsuitoefening’. Een preek in drie punten dus, zoals het toen hoorde.

Opvallend is de asymmetrisch geplaatste toren. Dit ziet men ook bij andere kerken van Tjeerd Kuipers, bijv. de Zuiderkerk in Groningen (niet meer in gebruik als kerk; in de kerkruimte zijn woningen gebouwd), de afgebroken Westerkerk in Groningen en de gereformeerde kerk in Wildervank. Vooral de glas-in-lood ramen boven de kansel en boven de grote gaanderijen zijn bijzonder en dragen teksten uit het evangelie naar Johannes. De kansel is een zogenaamde platform- of podiumpreekstoel, die de voorganger meer bewegingsvrijheid geeft dan die met het traditionele kuipmodel.

In 1916 werden twee galerijen in de kerk aangebracht, omdat sinds de ineensmelting met kerk B meer zitplaatsen nodig waren (het Dolerende kerkje op de hoek van de Grote Dijkstraat met de Hoofdstraat Noord werd jaren later afgebroken, na eerst nog dienst gedaan te hebben als bedrijfsruimte). Tijdens diezelfde verbouwing werd op de galerij tegenover de preekstoel door de fa. Doornbos uit Groningen een orgel geplaatst, dat vanaf het begin niet voldeed. In 1933 werd het instrument door de fa. M. Spiering gerestaureerd. Ook dát orgel raakte buiten gebruik: in 2000 werd een elektronisch orgel aangeschaft. In de negentiger jaren is het dak van de kerk geheel vernieuwd. Ook werd de kerk van binnen opnieuw geschilderd. In 2004 is werd de deur van de hoofdingang vernieuwd.

De bouw van de kerk in 1905 (foto: 'Hoe God Zijn kerk bewaart').
De bouw van de kerk in 1905 (foto: ‘Hoe God Zijn kerk bewaart’).

Het oude kerkgebouw van Kerk A, aan de Havenstraat, werd vanaf 1905 gebruikt als verenigingsgebouw en in 1937 herbouwd als verenigingsgebouw ‘Pro Rege’.
In januari 2016 sloot deze kerk haar deuren…

Het voorspel van de Doleantie in Spijk (1887).

Toen in Amsterdam door de aldaar geschorste en afgezette ‘benauwde broederen’ van 11 tot 14 januari 1887 het Gereformeerd Kerkelijk Congres werd georganiseerd, werd het ook in de hervormde gemeente van Spijk onrustig. Twee gemeenteleden, ouderling Maarten Klaversma en de vice-voorzitter van de JV, Bene Smit, bezochten dit congres, dat uitvoerig beraadslaagde over de vraag hoe overal in het land, in navolging van onder andere Amsterdam, ‘de reformatie van de kerk’ ter hand genomen kon worden. Deze beweging wordt ‘Doleantie’ genoemd, naar het Latijnse woord ‘dolere’, dat ‘klagen’ betekent. Men wilde de kerk bevrijden van het ‘juk van de synodale hiërarchie’, dat in 1816 door middel het ‘Algemeen Reglement‘ door de overheid aan de kerk was opgedrongen, en in de plaats gesteld werd van de Dordtse Kerken Ordening. Daardoor was volgens de bezwaarde hervormden de vrijzinnigheid de kerk binnengedrongen. ‘De rechte verkondiging van Gods Woord’ wilde men in de kerk terugbrengen.

Volgens de Spijkster correspondent van de Nieuwe Provinciale Groninger Courant wilden veel leden van de kerkenraad en andere lidmaten van de hervormde gemeente zich bij de ‘dolerende partij’ aansluiten, maar de toenmalige hervormde predikant van Spijk, ds. Lambertus Okken (hij stond daar van 1878-1908) was voorzichtiger. Vanwege de ‘beroeringen’ in Spijk had hij zelfs de viering van het Heilig Avondmaal uitgesteld.

Vele sprekers…

Ondertussen werden in het dorp de brochures over deze zaak van de Reitsumer predikant ds. J.J.A. Ploos van Amstel (1835-1895) en van de Utrechtse predikant ds. H. Hoekstra (1852-1915), die beiden opriepen om in Doleantie te gaan, ‘in menigte verspreid’ en door velen gelezen en herlezen. Ook ds. J. Hulsebos (1844-1904) uit het Groningse Zuidwolde (die zich inmiddels bij de Doleantie had aangesloten en daarom als hervormd predikant was afgezet) sprak een opwekkend woord in de grote schuur van boer Siemen Medema in Losdorp, vlakbij Spijk. En kort na de toespraak van ds. Hulsebos kwam onderwijzer P.J. Westerhoff van de christelijke school te Slochteren naar Spijk om hier en daar op te wekken om in Doleantie te gaan; volgens de correspondent van de Nieuwe Provinciale Groninger Courant werden bij de deuren van de huizen al intekenlijsten aangeboden waarin men kon verklaren zich bij de Doleantie te willen aansluiten. Deze formulieren waren door het Gereformeerd Kerkelijk Congres in Amsterdam voorgedrukt en uitgedeeld, en door Klaversma en Smit meegenomen.

De boerderij van Siemen Medema (foto: 'Hoe God Zijn kerk bbewaart').
De boerderij van Siemen Medema (foto: ‘Hoe God Zijn kerk bewaart’).

Nadat meester Westerhoff was teruggegaan naar Slochteren bleef het in Spijk kennelijk even rustig. Maar in maart 1887 kwam ds. G. Ringnalda (1828-1904) van Utrecht (die daar was afgezet als hervormd predikant, omdat hij zich in 1886 had aangesloten bij de doleantie) naar Spijk om – weer in de schuur van Medema – een preek en een opwekkende toespraak te houden. Ringnalda was niet voor niets juist naar Spijk gekomen. Hij was daar namelijk van 1874 tot 1876 hervormd predikant geweest en wilde zijn vroegere gemeenteleden oproepen om in Doleantie te gaan. In de schuur van Medema waren maar liefst driehonderd belangstellenden aanwezig om twee uur lang aandachtig naar de uiteenzettingen van ds. Ringnalda te luisteren.

Ds. Ringnalda had tijdens zijn ambtsperiode in Spijk in 1874 de JV ‘Psalm 119:9a’ opgericht. Kennelijk hadden de ideeën van dominee Ringnalda in de JV stevig postgevat, want uit de stukken kan worden opgemaakt dat zo nu en dan wrijving bestond tussen de opvattingen van ds. Okken en de meeste leden van de JV. De meningsverschillen gingen vaak over de strijd voor kerkherstel. Geen wonder dus dat ds. Ringnalda gevraagd werd in maart 1887 een feestelijke toespraak te houden bij het 12 ½-jarig bestaan van de JV. Omdat ds. Ringnalda in feite gebroken had met de hervormde kerk, wilde ds. Okken de hervormde kerk voor het feest niet beschikbaar stellen. De bijeenkomst werd toen dus maar weer gehouden in de grote schuur van Siemen Medema. Niemand kon twijfelen over de vraag welke kant ds. Ringnalda uit wilde; dat werd ook heel duidelijk toen hij ten besluite van de vergadering Psalm 106:4 liet zingen: ‘Wij hebben God op ’t hoogst misdaan, wij zijn van ’t heilspoor afgegaan’ (…).
Kort daarop, in april 1887, sprak ds. J.J.A. Ploos van Amstel uit Reitsum weer. Ruim zevenhonderd (!) toehoorders luisterden ademloos naar zijn toespraak en naar de uiteenzetting van de plannen voor de Doleantie.

Ds. Okken
Ds. J. Okken (1851-1930).

De Doleantie te Spijk (23 mei 1887).

Op 23 mei 1887 kwam ds. J. Hulsebos van Zuidwolde weer naar Spijk. De Nieuwe Provinciale Groninger Courant kon er eigenlijk alleen maar een beetje mee spotten; de krant vergeleek de optredens in de boerenschuur met de hagepreken van 1566… Maar juist op díe vergadering werd in Spijk officieel de Nederduitsche Gereformeerde Kerk (doleerende) geïnstitueerd. Hoe ging dat in zijn werk?

Op 21 mei 1887 had de kerkenraad een brief van twee gemeenteleden ontvangen met de vraag of de kerkenraad op grond van Gods Woord eigenlijk niet verplicht was ‘het juk van de synodale hiërarchie af te werpen en de gemeente opnieuw te stellen onder het juk van Koning Jezus’. Ds. Okken had nu genoeg van de onrust in zijn kerkelijke gemeente. Drie opstandige ambtsdragers, Maarten Klaversma, Willem Busz en Klaas Dijkema, moesten voor een afvaardiging van de classis verschijnen. Maar dat ging niet door, want op maandag 23 mei 1887 kwam op verzoek van de bezwaarde broeders ds. Hulsebos van Zuidwolde dus weer naar Spijk. Na zijn preek over Handelingen 3:6 nam men gezamenlijk het besluit de synodale organisatie van 1816 voor de kerk van Spijk buiten werking te stellen en de in 1816 onwettig afgeschafte Dordtse Kerkorde weer aan te nemen. Het besluit werd aan de daarvoor in aanmerking komende autoriteiten meegedeeld, ook aan de Koning. In dat schrijven werd zonder omhaal van woorden uitgelegd dat ‘den noodlottigen invloed, die de nieuwe kerkorde [het ‘Algemeen Reglement’ van 1816] had, openbaar wierd, doordien alle belijdenis-tucht wegviel, leervrijheid openlijk gepredikt en hiermede feitelijk het belijdend karakter der kerken vernietigd werd’. De Nederduitsche Gereformeerde Kerk (doleerende) noteerde die dag ruim honderdzeventig, behorende tot ruim veertig gezinnen.

De Dolerende kerkenraad stelde de niet tot doleren gewillige ambtsdragers (ds. Okken incluis) onder censuur en hield hen van het Avondmaal af. Ook maakte men aanspraak op de kerkelijke goederen. De rechter stelde de Dolerenden wat dat betreft echter in het ongelijk, omdat hij ervan uitging dat de goederen toebehoorden aan de kerkenraad die zich hield aan het landelijke Algemeen Reglement van de Hervormde Kerk.

Een eigen dolerende kerk (1888).

De aanbesteding van de kerk uit de krant van 4 augustus 1887 (uit: Hoe God Zijn kerk bewaart').
De aanbesteding van de kerk; uit de krant van 4 augustus 1887 (uit: Hoe God Zijn kerk bewaart’).

Omdat men nu geen toegang meer had tot het hervormde kerkgebouw was het dus noodzakelijk een eigen kerk te stichten. Aanvankelijk kerkte men in de grote schuur van Maarten Klaversma of in die van Siemen Medema, maar nadat de aanbesteding van een eigen kerk op 12 augustus 1887 had plaatsgehad werd het eenvoudige bedehuis door aannemer Korthuis neergezet op een voor fl. 25 per jaar gehuurd stuk grond aan de Grote Dijkstraat op de hoek met de Hoofdstraat-Noord. Tot de komst van een dolerende predikant werd ds. J. Teves Tzn. (1854-1913) van Wetsinge consulent. Ook gaf hij catechisatie en bediende het Avondmaal en de Doop. Als er geen predikant kon voorgaan werd door een ouderling een preek gelezen. De landelijke dolerende kerken hadden daarvoor een eigen prekenserie: Uit de Diepte.

Oefenaar B.J.H. Veerbeek (1889-1911).

Oefenaar B.J.H. Veerbeek (1836-1915).
Oefenaar B.J.H. Veerbeek (1836-1915).

Een eigen predikant kregen de Spijkster dolerenden niet. De financiën waren daarvoor niet toereikend. Wel kwam er een oefenaar in de persoon van Berend Jan Hendrik Veerbeek (1836-1915), die als voorganger maar liefst tweeëntwintig jaar aan de Nederduitsche Gereformeerde Kerk (na 1892: Gereformeerde Kerk B) van Spijk verbonden was. Tot de Vereniging met de Gereformeerde Kerk A (in 1911) voerde hij Kerk B langs zo rustig mogelijke wateren. Voordat hij in Spijk kwam had hij in 1888 en 1889 in het Friese Witmarsum geoefend. Door zijn trouwe arbeid bleek Kerk B eigenlijk helemaal niet meer beslist een ‘echte’ dominee te willen hebben: Veerbeek beviel goed! De classis had echter als voorwaarde gesteld dat de kerkenraad zijn best zou blijven doen om een heuse predikant te beroepen. Door de desondanks voortgaande arbeid van voorganger Veerbeek raakten de verhoudingen tussen de kerkenraad en de classis aanmerkelijk bekoeld. De classis beschouwde de gemeente van Spijk namelijk als ‘vacante kerk’ en zorgde zo vaak mogelijk voor een ‘echte’ predikant uit één van de omliggende gemeenten. Dat vonden de gemeenteleden helemaal niet leuk. Men wilde geen predikant door de strot geduwd krijgen! Ds. J.M. Stroes (1829-1907) van Bedum kreeg zelfs een brief met het verzoek zijn preekbeurt vooral niet te vervullen, want hij zou ‘niet goedschiks afgehaald noch vriendelijk ontvangen’ worden! Hoe dan ook, Kerk B had veel baat bij het verstandige beleid en de goede pastorale zorg van oefenaar Veerbeek.

De pastorie waar oefenaar Veerbeek woonde (uit: 'Hoe God Zijn kerk bewaart').
De pastorie waar oefenaar Veerbeek woonde. Het stond naast de hervormde pastorie! (Uit: ‘Hoe God Zijn kerk bewaart’).

De Ineensmelting (1911).

Al snel nadat de Doleantie had plaatsgevonden begonnen landelijke onderhandelingen om tot vereniging te komen met de Christelijke Gereformeerde Kerk. Landelijk werd die Ineensmelting op 14 juni 1892 een feit, zodat de ‘Gereformeerde Kerken in Nederland’ ontstonden. Maar, zoals al opgemerkt, in Spijk kon men die stap niet direct zetten. In Spijk duurde het nog tot 1911 alvorens ook daar de Gereformeerde Kerk tot openbaring kwam. Hoewel… eigenlijk klopt dat niet helemaal. Want de beide generale synodes hadden besloten dat op plaatsen waar de Vereniging niet direct kon plaatsvinden, de kerken gelegenheid kregen naar elkaar toe te groeien, maar dat ze wel beide direct ‘Gereformeerde Kerk’ zouden heten. Ter onderscheiding kreeg de oudste kerk ter plaatse (meestal de Christelijke Gereformeerde Gemeente) een ‘A’ achter de kerknaam geplakt, en de jongste (meestal de Dolerende kerk) een ‘B’. Met andere woorden: aan de Havenstraat in Spijk kerkte de Gereformeerde Kerk A en in het bedehuis aan de Grote Dijkweg de Gereformeerde Kerk B.

Al in 1888 vergaderde de kerkenraad van de Christelijke Gereformeerde Gemeente over een eventuele vereniging met de plaatselijke dolerende Nederduitsche Gereformeerde Kerk. Maar het verschil van inzicht over de houding ten opzichte van de hervormde kerk (valse kerk of niet?) hield een vlotte ineensmelting vooralsnog tegen. De dolerenden hadden zich dan wel van het hervormde kerkbestuur losgemaakt, maar officieel niet van de hervormde kerk op zich. Ook vond men de wederzijdse broederlijke zin niet overvloedig. Vooral kerk B was voorzichtig, zodat een in 1892 door kerk A voorgestelde gezamenlijke avondmaalsviering niet doorging. Omdat oefenaar Veerbeek bedenkingen had bij het tijdstip en de manier waarop men tot vereniging zou moeten komen, mocht hij in kerk A niet meer voorgaan. Dát viel bij de Dolerenden weer slecht. Later leverde een gezamenlijk besluit over de salariëring van oefenaar Veerbeek nog vertraging op (kerk B wilde fl. 200 meer geven dan waartoe kerk A bereid was), zodat in 1898 een op handen lijkende vereniging wéér niet doorging. Uiteindelijk werd men het eens over een pensioenbedrag voor voorganger Veerbeek en toen ontstond ook in Spijk in 1911 ‘De Gereformeerde Kerk’!

En verder…

Het dolerende kerkje aan de Grote Dijkstraat stond toen leeg, want de mooie kerk aan de Havenstraat was groot genoeg om de verenigde gemeente te bevatten. Het dolerende kerkje werd nog in 1911 afgebroken. Van het sloopmateriaal werd een fietsenstalling bij kerk A gebouwd. De preekstoel werd verkocht en verbouwd tot ledikant. De kanselbijbel kwam bij een gezin aan de Achteromweg terecht, en werd bij een grote opruiming door een van de gemeenteleden op het nippertje van de brandstapel gered! Voorganger Veerbeek overleed in maart 1915 en werd in Spijk begraven.

De grafsteen van oefenaar Veerbeek, op de begraafplaats in Spijk.
De grafsteen van oefenaar Veerbeek, op de begraafplaats in Spijk.

Tenslotte.

Jaar               Ledental

1905             A: 425 – B: 140
1911             A: 586 – B: 160
1921             845
1931             970
1941             1.006      (1944: 1.019)
1951             787
1961             627
1971             575
1981             570
1991             513
2001             421
2010             320

Bekijken we de ledentallen van de Gereformeerde Kerk te Spijk, dan valt in de eerste plaats op dat die van de dolerende kerk B aanmerkelijk achterbleef bij die van kerk A.. Voor het overige kan geconstateerd worden dat de groei van de kerk van Spijk plaats had tot in de jaren ’40 van de vorige eeuw. De daling zette in 1946 in (in 1944 bedroeg het ledental nog 1.019). Vooral de behoorlijke achteruitgang tussen 1946 en 1951 valt op: in Spijk heeft geen vrijgemaakte kerk bestaan, slechts een gezin sloot zich bij de vrijgemaakte kerk aan. Ook na 1946 daalt het ledental geleidelijk, tot 320 in 2010.

Bronnen en literatuur:

C.B. Elsinga e.a., Hoe God zijn kerk bewaarde. 150 jaar Gereformeerde Kerk Spijk. Groningen, 1987

E.J. Jager, De Doleantie op het Groninger platteland (1887-1892), Groningen, i.e.b., g.j., p. 55-58

H. Veldman, De 87 gemeenten van Hendrik de Cock (boek II van Hendrik de Cock 1801-1842, Biografie en Theologie), Kampen, 2009, p. 196-199

J. Wesseling, De Afscheiding van 1834 in Groningerland, dl. II, Groningen, 1974, p. 105-112

© 2016, G.J. Kok, GereformeerdeKerken.info